"Ik heb altijd gedacht dat het Paradijs een soort bibliotheek zou zijn" - Jorge Luis Borges

Donderbaert

Een oude man leeft afgezonderd in een scheefgezakte toren bij het water en worstelt met zijn neiging tot geweld. Door een ongeluk heeft hij zijn vrouw en zoon verloren. De wilg naast de toren is van top tot teen gehuld in het kleverige spinsel van de spinselmot. In zijn poging de boom te redden, komt hij terecht in allerlei literatuur over de plantenwereld en stippelmotten. Op een dag ziet hij hoe een meisje uit het nabije asielzoekerscentrum een stengel van de reuzeberenklauw afbreekt en is bang dat zij door de aanraking met het sap brandwonden zal oplopen. Hij waarschuwt de andere asielzoekers en samen met een oudere vrouw spoelt hij bij het water de armen van het meisje schoon. Op dat moment grijpt het meisje zijn arm, kijkt hem aan en zegt ‘aljadu’, wat opa betekent in het Arabisch. De blik van het meisje laat hem niet meer los, ook als hij allang weer thuis is. Hij fantaseert erover hoe hij haar opa zou kunnen zijn en wat het meisje in haar thuisland allemaal heeft meegemaakt. Terwijl hij steeds dichter de oorsprong nadert van het geweld dat in hem woedt, zoekt hij ondertussen de nabijheid van het azc en het vluchtelingenmeisje, waarbij de grens tussen werkelijkheid en verbeelding steeds schimmiger wordt.

Informatie