"Ik heb altijd gedacht dat het Paradijs een soort bibliotheek zou zijn" - Jorge Luis Borges

Mensenarm Dierenrijk

Hugo Brandt Corstius is geen bioloog, maar wil wel heel graag eenzelfde fout maken als Darwin en Wilson wn Slijper. Deze drie biologen schreven prachtig over wurmen, mieren en walvissen. Maar ze maakten zich gehaat door een laatste, revolutionair en opzienbarend, hoofdstuk.

De Engelsman Charles Darwin vond de evolutie van diersoorten uit. Maar zijn toevoeging dat ook de op zijn achterpoten staande mens een product van biologische evolutie is, was tegen het zere been van die tweepotige apenneef. De Amerikaan Edward Wilson schreef een dik en spannend boek over mieren. Later trapte hij velen op hun tenen toen hij meende te kunnen bewijzen dat mensen niet anders dan machientjes zijn die zich nooit kunnen bevrijden van hun instincten. Wilson kreeg een glas water over zijn hoofd, zoals hij mieren placht te plagen.

De Nederlander Everhard Slijper bestudeerde het tegendeel van de mier, namelijk de walvis. Hij was een in Nederland zeer gewaardeerd bioloog. Totdat hij in een redevoering durfde te beweren dat niet alleen de walvis maar ook de mens het slachtoffer zal worden van zijn overdadige omvang. Hij bewees met grote kracht dat grote dieren grote nadelen hebben van hun grootte. Daardoor verdwijnen de mensen als soort eerder dan muggen en muizen. Slijper werd in de kranten aan stukjes gehakt zoals hij dat met walvissen deed.

Hugo Brandt Corstius gelooft net als Darwin en Slijper dat de mens een product is van de evolutie, die het korter op aarde uithoudt dan mier of muis. Maar dat maakt de mens niet tot een machine, zoals Wilson dacht. De mens, uitvinder van vliegtuigen, gedichten, computers en muziek, is een bijzondere diersoort. Niet vanwege een onzichtbare god. Maar vanwege zijn onzichtbare communicatie. De mens is de soort die zonder lichaam zal blijven voortbestaan. Niet in de hemel maar op onze eigen planeet. Niet door godsgenade, maar door onze eigen uitvindingen. Hoe? Dat legt Brandt Corstius in een laatste hoofdstuk uit: ‘U zult mij niet geloven. Maar over vijftig miljoen jaar zullen uw lichaamloze nakomelingen dit boek lezen, zonder het te hoeven aanraken, en mij gelijk geven.’

Informatie