"Ik heb altijd gedacht dat het Paradijs een soort bibliotheek zou zijn" - Jorge Luis Borges

Sitopia

Maandag, 12 oktober, 2020

Geschreven door: Carolyn Steel
Artikel door: Gustaaf Haan

Eten is leven

Voedsel is geen voorwaarde om te leven; het is de essentie van het leven zelf, de bril waardoor we naar de maatschappij kijken. Deze gedachte vormt het uitgangspunt van het onderhoudende nieuwe boek van architect Carolyn Steel. Ook zonder doortimmerd voorstel voor een nieuw voedselbeleid is Sitopia absoluut inspirerend en de moeite waard.

[Recensie] Een collega nam eens een fles grijsbruine drap mee naar kantoor. Bij wijze van lunch schonk hij zichzelf een glas in van wat hij een voedselrevolutie noemde: een kunstmatige samenstelling van alle voedingsstoffen die zijn lichaam dagelijks nodig had. Vitaminen, vezels, energie: alles zat er in afgemeten hoeveelheden in, aangemaakt met water om het te kunnen doorslikken. Soylent, heette het spul. Wij wilden weten hoe het smaakte. Onze collega leegde zijn glas en glimlachte: “Dat doet er juist niet meer toe.”

Soylent maakt eten overbodig. Dat was volgens onze collega niet alleen efficiënt maar ook heel duurzaam én gezond. Soylent bevat immers van alles precies genoeg en nooit teveel en is vrijwel eindeloos houdbaar. Terwijl wij kauwden op onze boterhammen met pindakaas ontspon zich een discussie. Dat Soylent op papier klopt, daar twijfelde niemand aan. En toch. We voelden allemaal aan dat voedsel meer moet zijn dan een verzameling nutriënten. Het bleek lastig om uit te leggen wat eten nou zo fundamenteel en belangrijk maakt.

Stedelijke paradox
Precies daarover gaat Sitopia, het nieuwe boek van Britse architect en schrijver Carolyn Steel. De titel van het boek is een samenvoeging van sitos (voedsel) en topos (plaats), waarmee ze wil benadrukken dat voedsel onze wereld en ons leven vormgeeft. In haar vorige boek, Hungry City, beschreef Steel al hoe steden worden getekend door de relatie van mensen tot voedsel.
Steel noemt dat de urban paradox: als sociale dieren hebben we steden nodig om boven op elkaar te kunnen wonen. Maar net als andere dieren hebben we ook voedsel nodig, en dat groeit in de stad juist niet. We halen dus allerlei toeren uit om voedsel op een plek te krijgen waar het eigenlijk niet voorkomt. Die merkwaardige verhouding tot voedsel tekent niet alleen onze steden maar ook ons lichaam, onze huizen en zelfs het denken over de dood.

Boekenkrant

Voedsel als essentie
Sitopia gaat dus niet over voedsel, maar over mensen. Voedsel is volgens Steel de ‘lens’ waardoor we moeten kijken om de wereld goed te begrijpen. Want voedsel is geen voorwaarde om te leven: voedsel is de essentie zelf, of zoals Steel het zegt: ”Voedsel is – vrijwel letterlijk – leven.” In de Westerse maatschappij is die essentie uit het zicht verdwenen. Dat wat ons tot levende wezens maakt – op voedsel jagen, het verzamelen of verbouwen, voedsel klaarmaken, ervan proeven en genieten, ons lichaam voeden – hebben we zoveel mogelijk uitbesteed aan anderen of aan machines.
We hoeven niet meer in een boom te klimmen om honing uit een bijennest te peuteren, want in de supermarkt zit het gewoon in een pot. Dat is handig, maar we verliezen zo ook een deel van de voldoening die bij eten hoort.
In plaats van voedsel hebben we de maatschappij ingericht rondom een andere waarde: die van geld. Niet lang geleden werd iedere stad gevoed door een fysieke markt waar je vis kon ruiken en in tomaten kon knijpen.
Tegenwoordig is de voedselmarkt grotendeels gedigitaliseerd en in handen van speculanten die, op grote afstand van het daadwerkelijke voedsel in kille distributiecentra, op hun schermen bepalen wanneer de marktwaarde optimaal is voor een transactie. “We zijn vergeten wat voedsel eigenlijk is”, schrijft Steel.
Daarmee doen we niet alleen onszelf te kort. We zien ook niet hoe voedselproductie wereldwijd leidt tot miserabele arbeidsomstandigheden, uitgeputte akkers, verlies van biodiversiteit en klimaatverandering. Steel somt de problemen terloops op en neemt aan dat de lezer al overtuigd is van de schaal en urgentie ervan. Haar boek gaat namelijk niet over symptomen, maar over de oorzaak: de verloren band tussen mensen en wat ze eten.

Sitopisch leven
De oplossing laat zich raden: we moeten voedsel meer waarderen. Op het eerste gezicht loopt Steel daarmee niet ver op de troepen vooruit. In het debat over duurzaam voedsel is rekenen met ‘de echte prijs van voedsel’ een populair ideaal. Onze eigen minister Schouten (LNV) liet twee jaar geleden al optekenen dat ze voedsel in het algemeen ’te goedkoop’ vindt.
Maar Steel bedoelt iets anders. Voedsel waarderen gaat niet over prijzen. Volgens haar moeten we “voedsel gebruiken om te begrijpen wat het betekent om mens te zijn, en om samen met andere mensen en niet menselijke wezens in de tijd te bestaan”. Dat klinkt wat hoogdravend, maar gelukkig geeft ze ook voorbeelden van hoe een goed ‘sitopisch’ leven eruit ziet. Steel is een voorstander van stadslandbouw, van volkstuintjes en van tomatenplanten op het balkon. Ze weet dat stadslandbouw nooit genoeg oplevert om een stad te voeden maar daar is het haar niet om te doen.
De bedoeling is dat stedelingen (weer) gevoel krijgen voor waar hun voedsel vandaan komt, hoe het groeit, wat voedsel is. Wie geen groene vingers heeft, kan ook meedoen aan een lokaal groente-abonnement of zelf bramen plukken in een voedselbos. Of nog beter: eet ook eens wilde plantensoorten die niet in de supermarkt liggen, maar die misschien wel voedzamer en lekkerder zijn dan de beperkte selectie groenten die toevallig rendabel te vermarkten zijn.
Niet alle voedselhypes vindt Steel overigens geschikt. Verticale landbouw bijvoorbeeld – het binnenshuis telen van groente in gestapelde kweekbakken onder kunstlicht is precies dat waar we volgens Steel van af moeten: doen alsof voedsel geen land nodig heeft. De blaadjes rucola die in Amsterdamse hippe lunchtentjes onder TL-licht achter de bar groeien, ontkomen niet aan Steels urban paradox. Want het voedsel dat die plantjes zelf nodig hebben, moet net zo goed worden aangevoerd in de vorm van kunstmest. En kunstmest, schrijft Steel, is als Soylent voor planten. Steel pleit juist voor biologisch voedsel uit échte, levende grond. Slow food, lokaal gemaakt met gebruik van natuurlijke kringlopen. Ze pleit voor grotendeels zelfvoorzienende stadsstaten, waarin elke stad met zijn ommeland een nauwe band onderhoudt.

Voedsel als bril
Hoe overtuigend is dat pleidooi? Allereerst is het verfrissend om naar de maatschappij te kijken met voedsel als ‘bril’. Dan valt bijvoorbeeld weer op hoezeer voedsel als beleidsterrein versnipperd is. In 2014 schreef de WRR al dat hoewel allerlei departmenten zich met het voedselsysteem bezighouden, er geen sprake is van een voedselbeleid. Nog steeds zijn er voedselproducten waarvan we de consumptie willen ontmoedigen om reden van gezondheid of milieu terwijl de productie en vermarkting ervan economische steun krijgen. Dat zou misschien niet gebeuren als we voedsel als voedsel zien, in plaats van alleen als een verhandelbaar goed. En als niet alleen voedselbeleid maar eigenlijk de hele economie zou draaien om de intrinsieke waarde van voedsel, dan levert dat een complete transformatie van de maatschappij op, denkt Steel.
Want van voedsel kun je, in tegenstelling tot van geld, genoeg hebben. Of zelfs te veel.

Romantische nostalgie
Sitopia is nadrukkelijk geen utopie, maar bedoeld als een praktisch en haalbaar streven. Toch krijg ik niet het gevoel dat Steel erg kritisch heeft gezocht naar de haken en ogen van haar ideeën. Voedsel waarderen is volgens haar een “gastro-economische Steen der Wijzen“, en zou een “onmiddellijk, revolutionair effect hebben.”
Misschien is dat een kwestie van stijl en dus van smaak. Echt bezwaarlijk is dat Steel alles idealiseert wat niet technologisch, modern of westers is. Een halve eeuw geleden was huishouden nog ambachtelijk, schrijft ze, en “de meeste huisvrouwen konden nog taarten bakken en naaien”. Honderd jaar daarvoor was het nog beter: “Hoewel het leven in een pre-industrieel huishouden hard was, had het ook kwaliteiten die het moderne leven vaak mist: een duidelijk gevoel van zingeving en thuiszijn”.
Over jager-verzamelaars meldt ze dat die zo in harmonie zijn met hun omgeving.
Met dat soort romantische nostalgie plaatst Steel zich aan één zijde van de waterscheiding die het debat over voedsel steeds sterker bepaalt. Aan de andere zijde van die scheiding vinden we wat Steel de ‘industrialists’ noemt; zij die geloven dat duurzaamheid een kwestie van technische oplossingen is. Een exponent daarvan zijn de zelfbenoemde ‘ecomodernisten’, waaronder ook een aantal Nederlandse journalisten en schrijvers. Als technologische vooruitgang al keerzijdes heeft, dan moeten we die volgens ecomodernisten opvangen met nog meer technologie. De oplossing voor onze verslaving aan goedkope fossiele brandstoffen bijvoorbeeld, is kernenergie.
Onze onstilbare honger naar goedkoop voedsel, mogelijk gemaakt door de uitvinding van intensieve landbouw, kunnen we opvangen door landbouw verder te intensiveren. Steel verzet zich daar hartstochtelijk tegen, maar die strijd levert behalve een onderhoudende polemiek uiteindelijk niet zoveel op. Want beide kampen worden al snel een karikatuur: alsof we moeten kiezen tussen vluchten in techniek of terug naar de natuur. Ik zou liever lezen dat er ook een richting is vooruit naar de natuur. Steel verzekert de lezer dat ze geen technofoob is, maar hoe we de intuitieve wijsheid van jager-verzamelaars kunnen combineren met voordelen van natuurwetenschappelijke kennis en technologie, blijft onduidelijk.

Een doortimmerd voorstel voor voedselbeleid moet je in dit boek dus niet zoeken, maar inspirerend is het zeker. Steel verbindt grote maatschappelijke onderwerpen op een verfrissende manier, weet veel en kan goed vertellen. Voedsel blijkt een goede bril om de menselijke conditie eens op een andere manier te bezien. De discussie die mijn collega’s en ik over Soylent hadden, blijk je net zo goed te kunnen voeren over de snackbar, de supermarkt en onze eigen boterhammen met pindakaas.

Eerder verschenen in De Helling

Gustaaf de Haan is hoofdonderzoeker bij Questionmark, dat concurrentie op duurzaamheid in de voedselmarkt stimuleert.