"Ik heb altijd gedacht dat het Paradijs een soort bibliotheek zou zijn" - Jorge Luis Borges

Herinneringen aan het levenloze, Dromen over Anne Frank , Waarachtige beschrijvingen uit de permafrost , Ik, Boudewijn Büch

Dinsdag, 28 juni, 2022

Geschreven door: Michiel Cox
Artikel door: Liliane Waanders

Over hoofden van doden literair scoren?

[Column] De afgelopen weken las ik, toeval of niet, vier romans waarin (een deel van) het verhaal verteld wordt door een dode. Het begon met Waarachtige beschrijvingen uit de permafrost van Donald Niedekker. Daarna volgde Herinneringen aan het levenloze van Michiel Cox. En deze week kwamen daar Dromen over Anne Frank van Maha Hassan en Ik, Boudewijn Büch van Guus Buddy Bauer bij.
Het zijn ook nog eens geen verzonnen doden, de doden die deze vier schrijvers ten tonele voeren, al was de ene bij leven bekender dan de ander. Ook al noemen Donald Niedekker en Michiel Cox de namen van hun vertellers niet, net als Anne Frank en Boudewijn Büch leidden ook hun protagonisten voordat ze als personages in de literatuur belandden een leven in een toen daar of hier nu.  

De dode die spreekt in Waarachtige beschrijvingen uit de permafrost monsterde anoniem aan op het schip waarmee Willem Barendsz. voor de derde keer tevergeefs op zoek ging naar de Noordoostelijke Doorvaart. De expeditie strandde op Nova Zembla en de bemanning bouwde Het Behouden Huys.
Gerrit de Veer, die tijdens de tocht een dagboek bijhield – Waerachtighe beschryvinghe van drie seylagien, ter werelt noyt soo vreemt ghehoort verscheen in 1598 – was er bij toen de  man die van Donald Niedekker na 425 jaar alsnog de kans krijgt zijn verhaal te doen op 27 januari 1597 stierf:

“Opten avondt werde de siecke man van ons gheselschap heel swack, ende ghevoelde hem heel qualijck, want hy hadde een langh saer legher ghehadt, ende wy vertroosteden hem so wy best mochten, ende seyden hem wat goets voor, en de hy sterf een weynich nae de middernacht.”

De vrouw die in Herinneringen aan het levenloze verslag doet van haar wel en wee, zowel bij leven als in levenloze staat, wordt door Michiel Cox nergens voluit bij haar naam genoemd. Pas aan het eind van de roman krijgt de vrouw die voordat ze gevonden werd tien jaar dood op haar bed lag in de Jan Porcellisstraat in Rotterdam een identiteit: B. noemt de Michiel in het verhaal haar liefdevol (en zo heette ze ook: B. de B., haar identiteit is niet geheim, maar in de meeste berichten over haar lugubere lot wordt haar naam niet genoemd).

Boekenkrant

Anne Frank en Boudewijn Büch behoeven geen nadere introductie, maar Maha Hassan en Guus Buddy Bauer wel. De Syrisch-Koerdische schrijfster Maha Hassan woonde in 2007/2008 een jaar in het huis van de familie Frank aan het Merwedeplein in Amsterdam. Dat verblijf is het vertrekpunt van haar roman, waarin de geest van Anne Frank niet alleen door het huis waart, maar de twee schrijfsters ook met elkaar in gesprek gaan en onafhankelijk van elkaar hun kant van een verhaal vertellen.
Guus Bauer – of Buddy een toevoeging voor altijd of alleen voor deze roman is, zal de toekomst uitwijzen – is behalve schrijver ook uitgever, waaronder vroeg werk van Boudewijn Büch, zoals Een kleine blonde dood dat later uitgroeide tot De kleine blonde dood. In Ik, Boudewijn Büch komt Boudewijn Büch twintig jaar na zijn dood kijken wat er nog over is van zijn literaire nalatenschap en, niet te vergeten, zijn verzamelingen. Hij slaat Buddy gade die druk doende is zijn – Boudewijn Büchs – nagedachtenis levend te houden en windt zich mateloos op over de verworvenheden van het moderne leven.

Natuurlijk ontbreekt in deze vier romans de disclaimer – “elke gelijkenis met bestaande gebeurtenissen en/of personen berust op louter toeval’ – waarmee menig schrijver zich indekt tegen mensen die zichzelf menen te herkennen in een personage en/of het niet eens is met de weergave van de feiten. Het is in deze vier gevallen juist nadrukkelijk de bedoeling dat de lezer een link legt tussen feiten en fictie.

Hoewel ook zij die nog leven ook slechts in theorie de mogelijkheid hebben om bezwaar aan te tekenen tegen de manier waarop zij in het belang van de literatuur een metamorfose hebben ondergaan – de kans dat hun ongenoegen de lezer bereikt is verwaarloosbaar; wie al voordat hij een personage werd het tijdelijke voor het eeuwige verwisselde, kan zich helemaal nergens op beroepen. Hoe moet hij zich verdedigen? Wie roept in zijn naam een schrijver ter verantwoording? Welke disclaimer doet recht aan zijn situatie?

Anne Frank, maar met name Boudewijn Büch kunnen wel een pleitbezorger gebruiken. Anne Frank omdat ik ondanks de literair verantwoorde manier waarop Maha Hassan haar (vluchtelingen)verhaal en dat van Anne Frank vervlecht – en daarbij ook zichzelf en haar eigen ideeën, standpunten en tekortkomingen ter discussie stelt, en de worsteling die het schrijven van de roman was inzichtelijk maakt – niet zeker weet of het gepast is om Anne Frank een actieve rol te geven in de discussie over het Palestijns-Israëlische conflict of de oorlog in Syrië en haar daarbij woorden in de mond te leggen. Hoe terecht de kanttekeningen die ‘Anne Frank’ – of het geweten van Maha Hassan? – plaatst ook zijn.

Meer nog dan met het vertelperspectief  Anne Frank heb ik moeite met de Boudewijn Büch die door Guus Buddy Bauer in zijn roman opgevoerd wordt. Hoewel het op zich een interessant en sympathiek idee is om de schrijver Boudewijn Büch twintig jaar na zijn dood te herdenken, geloof ik hem in zijn rol van verteller niet. Anders dan de Anne Frank van Maha Hassan is Bauers Büch geen consistent personage. Boudewijn en Buddy – onder die naam voert verteller Büch Bauer op in zijn verhaal – zitten elkaar een beetje in de weg. Hun opvattingen lijken in elkaar over te lopen. Alsof de schrijver de touwtjes niet stevig genoeg in handen heeft om zijn personage zijn gang te kunnen laten gaan.

Het heeft zo zijn voordelen als een schrijver zonder voorbehoud kan fabuleren en de lezer geen voorkennis heeft die het onbevangen savoureren van wat hij voorgeschoteld krijgt in de weg zit. Maar het is natuurlijk niet verboden – en soms zelfs heel aantrekkelijk – om personages en gebeurtenissen aan de werkelijkheid te ontlenen. Edoch: als dat het geval is, kan een schrijver zich niet beroepen op de standaardfrase: “elke gelijkenis met bestaande gebeurtenissen en/of personen berust op louter toeval”.

Sterker nog: hij moet duidelijk maken dat het tegenovergestelde het geval is, want ook al is het fictie, zodra iemand – al dan niet onder zijn eigen naam, en ongeacht of hij nog leeft of al overleden is –  herkenbaar in beeld gebracht wordt, heeft hij recht op bescherming. Zeker als zijn rol zo groot is als die van Anne Frank in Dromen over Anne Frank van Maha Hassan en Boudewijn Büch in Ik, Boudewijn Büch van Guus Buddy Bauer is het belangrijk duidelijk te maken dat hij het niet zelf is die aan het woord komt: “De gelijkenis met bestaande gebeurtenissen en/of personen berust niet op louter toeval, echter: alle geventileerde meningen, geopperde ideeën en in de mond gelegde uitspraken komen, tenzij anders vermeld, voor rekening van de schrijver.”
Je mag van de gemiddelde lezer namelijk niet verwachten dat hij al zijn klassieken kent.  

Liliane Waanders (1963) werkte vijftien jaar als directeur in openbare bibliotheken voor zij de overstap naar de journalistiek maakte. Het toegankelijk maken van informatie loopt als een rode draad door haar loopbaan. De stap van het passieve aanbieden – verzamelen, ordenen en beschikbaar stellen – in de bibliotheek naar het actieve produceren – bedenken, researchen en formuleren – als journalist / tekstschrijver / programmamaker was voor haar een logische. Op haar website hanta.nl schrijft ze over literatuur. Voor Bazarow Magazine schrijft ze elke week een column over de boekenwereld.

Boeken van deze Auteur:

De tuinman van niemandsland