"Ik heb altijd gedacht dat het Paradijs een soort bibliotheek zou zijn" - Jorge Luis Borges

Abraham. Kroniek van een politieke dynastie

Woensdag, 26 december, 2018

Geschreven door: Trix van Bennekom
Artikel door: Marijke Laurense

De Kennedy’s van Bonaire

[Recensie] Willem Drees, senior en junior. Bas de Gaay Fortman en ‘papa Gaay’ Gaius. Jan en Lilian Marijnissen. Politieke ambitie kan kennelijk in je bloed zitten, hoewel we voor het betere dynastieke werk toch naar de Oranjes moeten, die hun stadhouderlijke inspanningen zo’n 250 jaar na het aantreden van Willem de Zwijger bekroond zagen met erfelijke, koninklijke macht. Ook op Bonaire lusten sommige families er veel pap van, zo blijkt uit Trix van Bennekoms kloeke kroniek over de politieke dynastie van het geslacht Abraham.

Van Bennekom is Elsevier-correspondent voor de Antillen en woont inmiddels al dertien jaar op Bonaire, een eiland met nog geen 20.000 inwoners. Daar is niets wat het lijkt, zo stelde ze in haar eerdere boek De tragiek van Bonaire (2012): achter de tropische dorpsidylle blijkt een corrupte en verlammende zwijgcultuur te schuilen, vol angst voor politieke represailles.

Een belangrijke figuur in haar boek was de sociaaldemocratische politicus Jopie Abraham, volgens Van Bennekom “een van de weinige mensen op Bonaire waarvan vriend en vijand zeggen dat hij niet corrupt is”. En nu heeft ze in haar nieuwe boek Abraham Jopies verhaal uitgebouwd tot de kroniek van een familie die een stevig stempel heeft gedrukt op de politieke geschiedenis van Bonaire en de Nederlandse Antillen – een geschiedenis waarover ik hier in het Europese deel van het Koninkrijk der Nederlanden schandelijk weinig bleek te weten.

De kroniek begint in de bergen van Libanon, waar stamvader Hilal Ibrahim in 1870 in een maronitisch-katholiek gezin wordt geboren. Het land zucht onder burgeroorlogen en als dan met de opening van het Suezkanaal de Libanese zijdeteelt instort, komt er een massale emigratiegolf naar Amerika op gang, vooral onder christenen. En zo belandt Hilal (Julian Abraham op z’n Engels) in 1903 op Curaçao, waar hij een bestaan opbouwt in de handel in kunstig gevlochten strohoeden.

Boekenkrant

Hij trouwt met de katholieke Clarita; hun derde kind, Julio, wordt geboren in 1907. Dan keert het geluk: de levenslustige Clarita gaat er met een dichtende kapper vandoor naar Columbia en de Eerste Wereldoorlog legt Julians hoedenhandel plat. En als in 1921 dan ook nog eens een windhoos zijn huis verwoest, verkast hij naar Bonaire.

Daar ontpopt zoon Julio zich tot een handige en knappe jongen: hij sleutelt aan auto’s, heeft de mooiste taxi van het eiland en verovert het hart van Claridad, de dochter van een welgestelde protestantse scheepsbouwer; het stel zal maar liefst negen kinderen krijgen. De autowerkplaats verandert in een café en de zaken lopen goed, zeker als er in 1942 Amerikaanse troepen op het eiland worden gestationeerd.

En als na de oorlog de dekolonisatie hoog op de politieke wereldagenda komt te staan en het algemene kiesrecht ook op de Antillen van kracht wordt, stort hij zich in de politiek. De oude politieke garde ziet stemmentrekker Julio lang niet voor vol aan, maar uiteindelijk zal hij de grote man worden van de Democratische Partij, spectaculair winnen en verliezen en menig persoonlijk-politieke vete moeten uitvechten, vol slim getimede beschuldigingen over ontucht met minderjarige jongens, verboden verhoudingen tussen gedeputeerden en zakkenvullerij.

Eind 1960 grijpt het noodlot andermaal in: Julio verongelukt tijdens een familie-uitje en zijn 24-jarige zoon, glamour boy Toon, krijgt de partijleiding toebedeeld, hoewel die net een droombaan had om in het voetspoor van Harry Belafonte rijke Amerikaanse toeristen naar Bonaire te lokken. Het worden roerige tijden: de Cubacrisis staat even verderop op barsten en er blijkt geen geld te zijn om de geplande luxe hotels af te bouwen.

Toch weet Toons DP de werkloosheid op Bonaire terug te dringen. Hij brengt het tot voorzitter van het Antilliaanse parlement, tot er in 1969 op Curaçao heftige stakingen uitbreken; ook op Bonaire worden zwarte vuisten gebald en loopt de linkse oppositie alvast in Fidel Castropakken rond. Complicerende familiefactor: Toons zwager, gedeputeerde Ellis, keert de partij opeens de rug toe en Toon komt buitenspel te staan. Waarop hij zich in 1976 terugtrekt in de advocatuur, hoewel hij in 1998 toch weer geen nee kan zeggen tegen een ministerspost onder Camelia-Römer.

Waar zakenman Toon van het establishment was, heeft jongere broer Jopie (1948) Marx en Engels aan de muur hangen als hij in 1979 de leiding van de DP overneemt. Met zijn baret en baard lijkt hij verdacht veel op Che Guevara; de inlichtingendiensten vinden hem zelfs staatsgevaarlijk. Want wie heeft bijvoorbeeld de remkabels van zijn auto doorgesneden? Stuurt verleidelijke (spionerende?) dames op hem af, waardoor zijn huwelijk op de klippen loopt? Biedt hem in verkiezingstijd cocaïne aan, terwijl hij net is afgekickt en er op het scherpst van de snede met botte Nederlanders en arrogante Curaçaoërs onderhandeld moet worden over de staatsrechtelijke toekomst van het eiland?

Maar wat is het beste voor Bonaire? Ook een status aparte? Een gewone Nederlandse gemeente worden, inclusief delicate zaken als homohuwelijk, abortus en euthanasie? Of als autonoom land met Nederland een ‘vrije associatie’ aangaan, al weet geen hond wat dat inhoudt? Het lukt Jopie niet er een tweede referendum over uit te slepen en als hij onder grote druk namens Bonaire in 2010 met Henk Kamp zijn handtekening onder de staatkundige overeenkomst heeft gezet, houdt Jopie de politiek voor gezien.

Waarmee ook Van Bennekom een punt zet achter de bijzondere geschiedenis van een nog altijd slepende dekolonisatie, gezien door de ogen van drie legendarische betrokkenen. Ze had kritischer mogen zijn op de verhalen die Toon en Jopie haar over zichzelf hebben verteld: Abraham-mannen die als eenzame rotsen vol goede bedoelingen, gulheid en idealisme steeds overeind wisten te blijven onder de beukende golven van corrupte en complotterende vijanden – zou het allemaal heus?

Verder had ik een dubbele espresso nodig wakker te blijven bij al die verschillende bestuurslichamen en verkiezingen. Daartegenover: een paar prachtige minibiografieën van eigenzinnige eilanderbewoners als priester Gilberto Alcívar en Medardo de Marchena, linkse rakker van het vroegste uur. Maar Van Bennekoms Abraham is vooral de verbazende en bij vlagen ronduit soapy geschiedenis van een politieke dynastie, die ook vandaag nog altijd een hoop persoonlijk-politieke reuring oplevert – googlet u maar eens op Clark Abraham, Jopies zoon. Amerika mag dan de Kennedy’s en de Bushes hebben, ons koninkrijk heeft de Abrahammen.

Eerder verschenen in Trouw en op Marijke Laurense