"Ik heb altijd gedacht dat het Paradijs een soort bibliotheek zou zijn" - Jorge Luis Borges

Aminadab

Vrijdag, 16 september, 2022

Geschreven door: Maurice Blanchot
Artikel door: Nico van der Sijde

Een fascinerende ontdekkingsreis in duistere werelden vol van ambiguïteit

[Recensie] Aminadab (1942) is een van de minder bekende romans van de grote, invloedrijke, maar niet bij iedereen bekende denker en schrijver Maurice Blanchot (1907-2003). Het is een raadselachtig boek, en juist daardoor fascinerend. Aminadab deed mij door zijn stijl en sfeer bovendien sterk denken aan Het kasteel van Kafka, een boek waar ik veel van houd. Ik genoot dus als een kleuter. Met veel dank aan meestervertaler Peter Bergsma, die volgens mij prima werk heeft geleverd. En aan Uitgeverij Kievenaar, voor de durf om dit tegendraadse boek uit te geven.

Kafka
Blanchot was een denker die op originele wijze voortbouwde op Hegel, Nietzsche en Heidegger, en die zelf veel invloed had op onnavolgbaar radicale denkers als Bataille, Foucault, Levinas en Derrida. Zelf houd ik erg van deze denkers, en ik was jaren geleden helemaal idolaat van Blanchots peilloos diepzinnige essays. Zijn stukken over Kafka bijvoorbeeld zijn de beste die ik ken, omdat ze het raadselachtige karakter van Kafka’s werk zo ongelofelijk scherp laten zien. Zodat ik dankzij Blanchots stukken nog meer paf stond van Kafka, nog minder van hem begreep, en nog meer van hem hield. Ook schreef Blanchot angstaanjagend diepgravende en radicale beschouwingen over aard en waarde van experimentele literatuur, waarbij hij zich liet inspireren door raadselachtige reuzen als Kafka, Mallarmé, Lautréamont, Celan en Beckett.

Ambiguïteit
Een van de basisgedachten in die beschouwingen is volgens mij dat taal door en door ambigu is en nauwelijks greep geeft op de dingen ‘an sich’. En vooral dat deze ambiguïteit, die wordt verdrongen in de dagelijkse spreek- en schrijftaal en in de wetenschap en media, juist maximaal ontplooid wordt in (experimentele) literatuur. Want literatuur is taal die ambiguïteit is geworden, stelt Blanchot in meerdere essays (deels te vinden op dbnl.org). Literatuur wil volgens Blanchot juist niet de betekenis van de dingen vatten zoals die door onze taal en conventies lijkt te zijn gedefinieerd, maar wil de dingen zelf omcirkelen zoals ze zijn voorafgaand aan de taal. Want: “De taal van de literatuur is de zoektocht naar het moment dat haar voorafgaat.” Aldus Blanchot in zijn roemruchte essay “Literatuur en het recht op de dood”.

Betekenishorizonten en perspectieven
Door maximaal ambigu en ongrijpbaar te zijn biedt literatuur ons volgens Blanchot een glimp op ‘het neutrum’, ‘het buiten’: het radicaal ondefinieerbare en onbepaalde waar onze taal en ons denken geen greep op heeft. Of een provisorische, voorzichtige benadering en omcirkeling van het ‘Ding an sich’ zoals dat nog geen vorm heeft gekregen in ons talige denken, en dat wij ons niet kunnen voorstellen in zijn voortalige vormloosheid. Maar we kunnen er in de literatuur wel over speculeren en fantaseren. Literatuur dompelt ons onder in een fictieve wereld waarin alles radicaal nieuw en onbepaald is, en radicaal anders dan de ons vertrouwde ‘realistische’ en ‘werkelijke’ wereld. Daardoor schenkt literatuur ons de eindeloze ontdekkingsreis van wat Blanchot het ‘à venir’ (letterlijk: ’te komen’) noemt. Een duistere term die in mijn beleving staat voor het oneindige avontuur van revolutionair nieuwe betekenishorizonten, die echter altijd raadselachtig en ongrijpbaar moeten blijven. En bovendien ondoorgrondelijk open, even open als de volgens Blanchot immer ongewisse toekomst (l’avenir). Want experimentele literatuur opent betekenishorizonten en perspectieven die juist door hun raadselachtigheid steeds een radicaal nieuw en totaal afwijkend inzicht beloven, maar zonder die belofte ooit definitief in te kunnen lossen. Daar zijn die betekenishorizonten en perspectieven immers weer te duister en te raadselachtig voor. En exact dat maakt literatuur zo kwellend en tegelijk zo verlokkend, zo lijkt Blanchot in zijn essays te zeggen.

Aminadad vs Het Kasteel
Blanchot schreef ook zelf dit soort experimentele literatuur: zes onnavolgbare ‘récits’ die in totale ambiguïteit ontaarden, twee min of meer klassieke maar allesbehalve ‘normale’ romans. Waaronder Aminadab. Dat boek is goed leesbaar zonder gedetailleerde kennis van Blanchots essays, maar het helpt om te weten dat het ook in deze roman om een zoektocht gaat naar sferen waar onze taal en ons denken geen vat op hebben. “De taal van de literatuur is de zoektocht naar het moment dat haar voorafgaat”, zegt Blanchot immers, en dat geldt – althans, in mijn beleving – eveneens voor de taal van Aminadab. Die zoektocht van Aminadab zal voor Kafka-liefhebbers meeslepend en herkenbaar zijn, want deze roman doet zoals gezegd sterk denken aan Het Kasteel. En bovendien vraagt Blanchots proza, net als het proza van Kafka, om een niet al te analytische leeshouding: om lezers die willen meebewegen met de avontuurlijke ambiguïteit, zonder op zoek te zijn naar codes die gekraakt moeten worden of naar een onderliggende boodschap die alle ambiguïteit wegverklaart. Want het gaat in Aminadab juist om het tot op de bodem doorvoelen van die ambiguïteit, het ervaren van de peilloze en niet op te helderen duisternis, het geconfronteerd worden met taferelen waarin elk houvast en richtsnoer ontbreekt, het niet kunnen en misschien zelfs niet eens willen ontraadselen van de afgrondige raadsels.

Raadselachtig
Hoofdpersoon Thomas – wellicht een verwijzing naar de ‘ongelovige Thomas’ – betreedt een groot pand, omdat hij zich daartoe uitgenodigd voelt door een geheimzinnige wenk van een al even geheimzinnige vrouw vanuit een minstens zo geheimzinnig raam. We volgen Thomas tijdens de eindeloze omzwervingen door dit pand, en zijn eindeloze, maar vergeefse pogingen om de hogere verdiepingen te bereiken. Die omzwervingen lijken vaak een dooltocht in een schaduwenrijk, waarin alleen surrealistische droomlogica heerst: alle kamers zijn van raadselachtige onbepaaldheid doordesemd en lijken soms zelfs van gedaante te veranderen, schilderijen in die kamers beelden deze kamers soms zodanig grillig en gefragmenteerd af dat het raadsel van die kamers zelfs nog wordt verdubbeld, deuren waar Thomas tegen aanleunt ogen ineens heel anders dan eerder, luikjes in die deuren bieden een glimp op wat er voorbij die deuren is, maar maken het onmogelijk die deuren te openen, plattegronden van het gebouw zijn regelrechte doolhoven vol cryptische en averechtse richtingaanwijzers, een aan Thomas vastgeklonken metgezel heeft op zijn raadselachtige gezicht een ander – mogelijk door een tatoeëerder aangebracht – raadselachtig gezicht en zijn gedrag is nog veel veranderlijker en dubbelzinniger dan zijn gezichten, bewoners van het huis vertellen Thomas allemaal van elkaar afwijkende verhalen over dat huis en over de ondoorgrondelijke wetten die daar heersen, en deze – soms briljante – verhalen zijn bovendien intellectuele breinbrekers vol van raadsels en paradoxen… Ook Thomas’ eigen beweegredenen en gedachten worden trouwens mysterieuzer en mysterieuzer, juist door wat hij daar zelf over zegt. Kortom, overal in Aminadab heersen ambiguïteit, vervreemding, surrealistische droomsferen en raadselachtige schaduwen.

Veel wordt bovendien verhuld door een duisternis die gans anders is dan de duisternis die we menen te kennen: “Het was alsof de nacht de atmosfeer was gepasseerd en daar was blijven hangen, niet vanwege de duisternis waarvan de sporen niet waarneembaar waren, maar in het gevoel dat de duisternis zou hebben opgeroepen als ze had geheerst”. Alsof het hier gaat om een duisternis die puur fictief is en toch echt, die niet waarneembaar is, maar toch alles verhullend: een duisternis dieper en fundamenteler dan de ons bekende duisternis, een duisternis die vooraf gaat aan het concept of het woord ‘duisternis’. Voorts raakt Thomas behoorlijk ontregeld door de cryptische verhalen en betogen van de bewoners van het huis. Want hun woorden “zijn [volledig] ontdaan van de lichte helderheid die een begrijpelijk woord bevat”. En wat Thomas denkt over de vervreemdende wereldervaring van sommige zieken in dit huis lijkt ook van toepassing op hemzelf:

“Als hij een beroep doet op wat hem het liefst is op de wereld, neemt hij het waar als iets wat voor altijd van hem gescheiden is. Hoe valt deze ongelukkige anomalie te verklaren? Als hij erover nadenkt, en natuurlijk doet hij dat alleen door te spreken, merkt hij dat de woorden die hij hoort de woorden van een dode lijken; hij hoort zichzelf alsof hij al buiten bewustzijn is; hij is zijn eigen echo in een wereld waar hij niet meer is; hij ondergaat de kwelling die het is om buiten het bestaan de woorden op te vangen die de ziel en het betoog van zijn hele leven zijn geweest”.

Zoektocht
Alsof het personage zichzelf en zijn wereld totaal niet meer in zijn eigen verhaal herkent. Alsof de woorden, waarin dit personage probeert zichzelf en zijn positie in de wereld vorm te geven in een zingevend verhaal, hem onverhoeds hebben getransformeerd in een zinloze echo in een niet langer door hem bewoonde wereld. Alsof er tussen het personage en de wereld een kloof zit, die steeds dieper wordt naarmate hij er meer over spreekt en denkt.

Met dit soort taalfilosofische zinnen benoemt Blanchot treffend de verwarrende ambiguïteit en vervreemding die Thomas en anderen in Aminadab ervaren. Bovendien maakt hij die ambiguïteit vaak pregnant voelbaar, door de kracht van zijn vele bizarre beelden, en de diverse verrassend-grillige details van de door hem beschreven taferelen en gebeurtenissen. Blanchot is dus niet alleen inhoudelijk, stilistisch en qua thematiek met Kafka verwant, want ook door zijn specifieke schrijftalent en verbazingwekkende verbeeldingskracht komt hij naar mijn smaak soms verrassend dicht bij Kafka in de buurt. En een andere overeenkomst valt eveneens op: de hoofdpersoon van Kafka’s Het kasteel slaagt er na bizarre geestelijke en fysieke omzwervingen niet in om de kern van het kasteel te bereiken, en Thomas’ zoektocht naar de hogere verdiepingen van het huis is even erratisch en net zo tevergeefs. Te meer omdat in die hogere verdiepingen mogelijk alleen leegte, duisternis en stilte heerst.

Het niet-bereiken
Tegelijk is er echter een verschil tussen Kafka en Blanchot: het niet-bereiken van de hogere verdiepingen gaat bij Blanchot samen met andere ontdekkingen en inzichten, zij het van heel ambigue, heel voorlopige en door Thomas nauwelijks begrepen aard. Een van de andere personages oppert bijvoorbeeld, in een ellenlange, bijna visionaire monoloog, dat Thomas niet het hogere, maar het ondergrondse had moeten zoeken: de ondoorgrondelijke vrijheid van het onderaardse duister, de ondergrondse en onbekende nacht die nieuwe en volstrekt onbekende vormen onthult, de transformatie van de ogen die het ook mogelijk maakt deze vormen geleidelijk aan te gaan zien. Misschien vergist dit personage zich enorm, en zijn visioen is sowieso te ambigu en te complex om te bevatten, maar aanstekelijk vind ik het wel. En de raadselachtige Lucie, dezelfde vrouw die Thomas misschien met haar raadselachtige wenk het huis heeft binnengelokt, heeft een vergelijkbaar visioen: zij bezingt de verlokkingen van de nacht die heel andere sferen omvat dan de dag. Wat dan wel een nacht is die anders is dan de ons bekende nachten, en die het tegendeel symboliseert van de rationaliteit en klaarheid van alledag. Want: “Deze nacht heeft bijzondere trekken. Hij gaat niet met dromen gepaard noch met de waarschuwende gedachten die soms dromen vervangen. Maar hij is zelf een onafzienbare droom die buiten het bereik valt van degene over wie hij neerdaalt. Wanneer hij je bed zal hebben omhuld, zullen we de gordijnen dichttrekken die de alkoof afsluiten en zal de luister van de voorwerpen die zich dan openbaren voldoende zijn om zelfs de ongelukkigste mens te troosten. Op dat moment zal ik ook echt mooi worden. Waar deze onechte dag mij nu van veel van mijn bekoring berooft, zal ik op dat goedgunstige moment verschijnen als degene die ik ben”.

Ondoorgrondelijkheid
Kafka’s Het proces en Het kasteel eindigen in het onbestemde: de ondoorgrondelijkheid van het proces, de onbereikbaarheid van het kasteel. Blanchots Aminadab eindigt eveneens in het onbestemde, in het niet-bereiken van de hogere verdiepingen. Tegelijk echter is er die raadselachtige nacht, die mogelijk alleen in Lucies verbeelding bestaat en die er in elk geval er nog niet is op het moment dat zij spreekt. Maar die wel als een verlokkende, zij het nauwelijks voorstelbare mogelijkheid bestaat, een mogelijkheid vol raadselachtige beloftes van nieuwe perspectieven en betekenishorizonten. Die perspectieven zijn en blijven echter eveneens duister, in raadselen gehuld. Zij omvatten alleen tantaliserende glimpen op het duistere en onbekende, geen heldere betekenis die verduidelijkt wordt in het hier en nu. Maar juist een tantaliserende glimp verlokt en fascineert. Ook al is het frustrerend dat die glimp nooit meer dan een glimp wordt. Maar die frustratie is dan tegelijk weer de motor van een zoektocht die nooit zal stoppen.

Le Très-Haut
Ik kende Aminadab nog helemaal niet, en was er blij door verrast. Want ook voor de lezer is dit boek een ontdekkingsreis in de ambiguïteit, en daar hou ik wel van. Zoals ik ook hou van de tantaliserende glimpen op sferen die vooraf gaan aan de taal. Als ik het goed begrepen heb gaat Uitgeverij Kievenaar ook Blanchots Le Très-Haut nog vertalen en uitgeven, en dat lijkt mij een goede zaak. Met een vertaling van een van Blanchots essaybundels zou ik trouwens eveneens verguld zijn. Maar voor nu ben ik helemaal tevreden omdat Aminadab er in het Nederlands al is. Een boek dat uiteraard te weinig mainstream is om vele duizenden lezers te trekken. Maar wel een mooi uitgegeven boek dat veel avontuurlijke lezers verdient.

Sociologie Magazine

Eerder verschenen op Hebban

Boeken van deze Auteur:

Als de tijd daar is