"Ik heb altijd gedacht dat het Paradijs een soort bibliotheek zou zijn" - Jorge Luis Borges

Antisemitisme

Zondag, 23 januari, 2022

Geschreven door: Hannah Arendt
Artikel door: Arnold Heumakers

Jodenhaat als gevolg van de natiestaat?

Vlak na de Tweede Wereldoorlog wilde Hannah Arendt in drie boekdelen het totalitarisme begrijpen en tegelijk bestrijden. Het eerste deel, Antisemitisme, is nu in het Nederlands verschenen.

[Recensie] Het valt nog niet mee om vat te krijgen op Hannah Arendts studie Totalitarisme. Tot het totalitarisme rekent Arendt Hitlers nationaal-socialisme én het stalinisme, maar behoren antisemitisme en imperialisme ook tot de ‘oorsprongen’ van het stalinisme? Stalins ideologische voorvader Marx, die met zijn artikel Zur Judenfrage (1843) een onmiskenbaar anti-Joodse tekst schreef, wordt in Antisemitisme zelfs uitdrukkelijk van antisemitisme vrijgepleit.

Naderhand had Arendt spijt van die ‘oorsprongen’ in de titel, want dat wekte de suggestie van geschiedschrijving en een traditionele geschiedenis van het totalitarisme mocht haar boek nu juist niet worden. Wat dan wel? In een antwoord aan haar criticus Eric Voegelin schreef Arendt dat haar boek “een historisch verslag (account) geeft van de elementen die zijn uitgekristalliseerd in het totalitarisme”. Dat was iets anders dan geschiedschrijving met haar chronologische orde en schijnbare causaliteit, waarin volgens Arendt altijd een element van rechtvaardiging zat. Het totalitarisme rechtvaardigen was wel het laatste wat zij beoogde. Zij wilde het begrijpen en tegelijk bestrijden. Ziedaar de uitdaging waarvoor Arendt zich gesteld zag, toen zij vlak na de Tweede Wereldoorlog aan haar grote studie begon.

De oplossing vind je in het derde deel, waar Arendt het totalitarisme presenteert als de tot politiek systeem gemaakte absurditeit, een ‘radicaal kwaad’, waarop alle traditionele begrippen en categorieën stuklopen. Ook om die reden kon van normale geschiedschrijving geen sprake zijn: het totalitarisme was iets volkomen nieuws, even ongehoord als verbijsterend. Vooral dat laatste zal gewicht in de schaal hebben gelegd. Arendt schreef haar boek terwijl de eerste verslagen en studies over de concentratiekampen het licht zagen, en de verbijstering (en ontzetting) over hun inhoud is in deel drie voelbaar op bijna elke bladzijde. De concentratiekampen worden door haar uitgeroepen tot de ‘laboratoria’ van het totalitarisme, de plekken waar de nieuwe, meedogenloze mens werd gefabriceerd en de ‘overbodige’ mensen werden opgeruimd. Wat het totalitarisme ten diepste was, onthulden de kampen: een redeloze ontketening van geweld, mogelijk gemaakt door een massamaatschappij die alle traditionele bindingen had losgelaten en zo de prooi was geworden van gewetenloze machtspolitici en hun fatale mix van terreur en ideologie.

Pf

Antisemitisme
Hoe past het antisemitisme hierin? Vreemd genoeg komt er in Antisemitisme op deze vraag geen helder antwoord. Of het moet haar opmerking zijn dat het antisemitisme na de Belle Epoque, toen de assimilatie van de Joden hand over hand toenam, ten prooi was gevallen aan “de willekeur van charlatans en malloten” die er de ideologie van maakten van “alle gefrustreerde en rancuneuze elementen”. Sindsdien viel er dus niet veel meer te begrijpen. Voordien kennelijk wel, ook al ziet Arendt niets in de klassieke zondebok-theorie of in de notie van een ‘eeuwig antisemitisme’. Tussen de oude religieuze Jodenhaat en het moderne antisemitisme maakt zij – al dan niet terecht – een principieel onderscheid.

Het moderne antisemitisme wil zij begrijpen in relatie tot de natiestaat. De Joden hadden bij het ontstaan daarvan een niet onbelangrijke rol gespeeld: eerst als ‘hofjoden’, dienstbaar aan de absolute vorsten in ruil voor bepaalde privileges, en vervolgens als de laatste ‘internationale’ elementen (Joodse families, zoals de Rothschilds, woonden soms in verschillende landen), onmisbaar als intermediairs bij het machtsevenwicht tussen de naties.

In de 19de eeuw kwam daar de emancipatie bij. Joden kregen gelijke politieke rechten, maar dat wilde niet zeggen dat alle sociale discriminatie verdween, terwijl het verval van de natiestaat (waarmee Arendt het verdwijnen van het streven naar machtsevenwicht bedoelt) de Joodse elite van haar ‘internationale’ belang beroofde.

Het merendeel van de tekst besteedt Arendt aan de analyse van dit complexe spanningsveld, dat zowel anti- als filosemitisme uitlokte. Opvallend is dat zij de Joden zelf daarbij niet ontziet. Zij zouden medeverantwoordelijk zijn geweest voor de haat die hun ten deel viel, bijvoorbeeld door zich te blijven presenteren als ‘uitverkoren’ volk. Helemaal bont maakte Benjamin Disraeli het. Voordat hij premier van Engeland werd, bedacht hij in een van zijn romans een geheime Joodse wereldmacht die achter de schermen opereerde – antisemieten hadden het niet beter kunnen verzinnen. Maar Disraeli kan bij Arendt geen kwaad doen, net zomin als Proust wiens analyses van de troebele mondaine fascinatie voor Jodendom en homoseksualiteit in À la recherche du temps perdu uitvoerig door haar worden besproken. Een opmaat voor het laatste hoofdstuk, dat geheel is gewijd aan de Dreyfus-affaire, toen de vraag of de Joodse legerkapitein Dreyfus terecht was beschuldigd van hoogverraad of niet, de Franse samenleving van het fin-de-siècle bijna in tweeën spleet.

De lezer die allengs een beetje de weg kwijtraakt, kan op begrip rekenen bij filosofe Marli Huijer. In haar nawoord schrijft zij dat Arendt het die lezer ook niet makkelijk heeft gemaakt. Zeg dat wel. En waarom zoveel aandacht voor de Dreyfus-affaire? Arendt schrijft nota bene dat het Franse antisemitisme (medeverantwoordelijk voor de veroordeling van de onschuldige kapitein Dreyfus) “geen enkele invloed op de vorming van het nazisme” had gehad. Tegelijkertijd noemt zij de Dreyfus-affaire de ‘grote generale repetitie’ van wat de 20ste eeuw te zien zou geven.

Minder slachtoffers
Met dat laatste moet ik instemmen, ook al kostte de Dreyfus-affaire onvergelijkbaar veel minder slachtoffers. Daarbij komt dat Arendt hier mooi haar ideale defensie tegen het 19de-eeuwse antisemitisme kan demonstreren, te weten het “strenge Jacobijnse begrip van de natie die is gebaseerd op mensenrechten”. Een principieel politieke reactie, iets waarin de Joden volgens haar hopeloos tekort waren geschoten. Zij hadden zich sterk moeten maken voor het politieke recht op een eigen, afwijkende identiteit, in plaats van zich aan te passen, weg te cijferen of (als ‘uitverkoren volk’) in de hoogte te steken. Het pleidooi voor de politiek als enig zinnig verweer tegen de gevaren van het totalitarisme is niet toevallig een van Arendts hoofdthema’s.

In dit pleidooi schuilt het verzet dat Arendt (die zichzelf allereerst als politiek denker beschouwde) in de gewone geschiedschrijving te zeer vond ontbreken. Aan de andere kant vergroot dit verzet de onevenwichtigheid van haar boek: begrijpen en bestrijden gaan nu eenmaal moeilijk samen, getuige de verbazingwekkend geringe aandacht voor de vele antisemitische scribenten en hun ideeën. Iets daarvan wordt goedgemaakt in het tweede deel, dat alleen al daarom een spoedige vertaling verdient. Maar dat verdient het ook nog om een andere reden. Het is namelijk vooral als geheel dat The Origins of Totalitarianism ondanks alle tekortkomingen zo’n formidabele prestatie blijft, te meer als je bedenkt dat Hannah Arendt zich als een der eersten aan dit lastige onderwerp waagde, zonder nog te kunnen beschikken over de talloze detailstudies die met hun overstelpende feitenmateriaal tegenwoordig voor weer heel andere complicaties zorgen.

Eerder verschenen in NRC