"Ik heb altijd gedacht dat het Paradijs een soort bibliotheek zou zijn" - Jorge Luis Borges

Architectuur en Herinnering/Architecture and Remembrance

Donderdag, 6 mei, 2021

Geschreven door: Jacques Prins
Artikel door: Chris Reinewald

Pijnlijke plaatsen, schuldig landschap

[Recensie] In zijn sobere fotoboek bespreekt architect Jacques Prins ‘herinneringsplekken’: vroegere concentratiekampen uit Nazi-Duitsland en recentere uit de Balkan-oorlog, eind 20ste eeuw. De centra worden bijna elke twintig jaar aangepast aan andere historische inzichten.

Iedere dag verschijnt Adolf Hitler meermaals kort op een (commercieel) tv-net. Als personificatie van het gruwelijkste verleden, leeft hij – saillant genoeg – voort. Dat op zich is al reden genoeg om, 76 jaar na WO2, de vernietigingskampen van Nazi-Duitsland niet af te breken. Zo blijft de geschiedenis bewaard als zichtbaar ijkpunt om over te blijven vertellen. Het Duits hanteert voor dit in-het-reine-komen-met-het-naziverleden de fraaie, samengebalde term ‘Vergangenheitsbewältiging’. Ook gebruikt men voor concentratiekamp, Konzentrationslager de afkorting KZ met de toevoeging ‘Gedenkstätte’: herinneringscentrum. Over de tastbare restanten van het Nazi-verleden is in de loop der tijd verschillend gedacht. Van invloed zijn vooral politieke (oost-west) motieven. De Bondsrepubliek keek anders tegen het bruine verleden aan dan de Duitse Democratische Republiek, dat de overwinning van het (Sovjet)communisme op het nationaalsocialisme benadrukte. Dit komt ook tot uiting in de monumenten van de kampen, gelegen in de DDR en Polen.

In de Bondsrepubliek was de door West-Duitse historici gevoerde Historikerstreit (1986-1988) van invloed. Allereerst negeerde Duitsland bij de wederopbouw vooralsnog het verleden: te pijnlijk. Na deze ontkenning – “van de Holocaust niet geweten te hebben” – kwam een genuanceerd, maar selectief schuldbesef.

Eind jaren negentig werden de gruweldaden van Hitler met die van Stalin vergeleken. Deze ‘Verharmlosung’ wilde alles minder erg maken dan het werkelijk was. Daarmee veranderde ook de positie van KZ-Gedenkstätte.

Boekenkrant

Na 1945 fungeerde een aantal als gevangeniskampen voor Duitse oorlogsmisdadigers – ‘ganz praktisch’. Begrijpelijk was dat men het liefst een kamp met barakken, gaskamers en crematoria zo snel mogelijk wilde afbreken om het verleden onzichtbaar te maken. Boeren in de buurt kochten vaak de barakken om als schuur te gebruiken.

Anne en Margot

Zover ze nog (be)stonden bleven de kampen van toen ongenoemd. Op het station van Dachau bij München las je bijvoorbeeld een wervende toeristische leus… over het roemrijke Middeleeuwse verleden van het stadje en zijn imposante kasteel. Het gelijknamige concentratiekamp trok vooral (joodse) overlevenden, nabestaanden en verdwaalde toeristen. Onwillekeurig verwacht je een dergelijke ‘herinneringsplek’ in louter zwart-wit aan te treffen, zoals in oorlogsdocumentaires. Toch is alles kleur. Levensecht. In het noord-Duitse kamp Bergen-Belsen kwinkeleren merels en ritselen berkenbomen. Maar allemachtig, hier bezweken Anne en Margot Frank. Twee uit vele velen.

De kampen strekken zich – inclusief Nederland – uit over west, zuid en vooral oost-Europa. Tot 2000 combineerden complexen reconstructie en documentatie, veelal in een weids ‘schuldig landschap’ – zoals Armando over Kamp Amersfoort dichtte.

Bewaard bleven de meest iconische onderdelen: het toegangsgebouw en hek met de leus ‘Arbeit macht frei’ [alsof het een werkkamp betrof], de appèlplaats, wachttoren, barakken, ‘doucheruimte’: de gaskamer, crematoria. Achtergelaten kleding, schoeisel, brillen, koffers ontwikkelden zich – hoewel onartistiek – tot een symbolisch motief in de beeldende kunst.

Dramatische beeldengroepen (vaak Oost-Europees) werden in het westen eerder een abstract kunstwerk met woorden. De boodschap was hetzelfde: volkerenmoord, onmacht van de overlevenden, schuld en medeplichtigheid een vorm geven.

Gelukkig laat maar een enkele herinneringsplaats bezoekers herbeleven wat een slachtoffer doormaakte, zoals bij Amerikaanse effectbeluste ‘experiences’. Niemand wil tenslotte een Holocaust openluchtmuseum. Maar hoe zet je de toon als het publiek verjongt en zich vaak door cliché-oorlogsfilms (en videogames) een beeld vormt van WO2?

Door de groeiende publiekstoeloop ontvingen de herinneringscentra verder geïnteresseerden in ‘dark tourism’ en middelbare scholieren, die het bezoek als vervelende excursie ervoeren. Vaak dienden de authentieke gebouwen als decor voor selfies.

Deze mentaliteitsverandering vroeg om een andere aanpak. Architectuur moest in de eerste plaats een gevoel oproepen. Wel of geen educatie? Vinden we uitputtende kennis belangrijker dan – abstract en woordloos – beeldend de sfeer en het gevoel van onderdrukking treffen? Zo nam men afstand van louter authenticiteit als zichtbare bewijslast.

Landscape-art

Als betrokkene bij de verbouw van Kamp Amersfoort reisde architect Jacques Prins een groot aantal kampen en nazi-gevangenissen langs. Prins benadert zijn onderwerp professioneel-afstandelijk met korte beschrijvende teksten. Plattegronden toen-nu. Overzichten, interieurs. Zelfs projecten in aanbouw laat hij zien met de altijd wat onwerkelijke artist-impressies. Wonderlijk genoeg zijn alleen daarop mensen te zien, in de voltooide situaties nooit. Dat maakt de bouwkundige, sobere, rauwe (beton)esthetiek extra pijnlijk. Veel kampen staan in een troostend ervaren natuur.

Architecten streven naar een sacrale ervaring, vergelijkbaar met een hedendaags crematorium. Opvallend genoeg blijkt landscape-art zich goed te lenen om bij bezoekers de beklemming van de gevangenen op te roepen. Er zijn veel deconstructief zigzaggende gangen met donker-lichteffecten en abstracte geometrie in het vrije veld.

Indien gekozen is voor educatie geven uitputtende foto- of namenwanden – in een roestige onderkeldering – de omgebrachten een identiteit. Zo lijkt het herinneringskamp zich warempel te hebben ontwikkeld tot nieuw architecturaal genre.

Prins bespreekt ook kampen uit de Servisch-Kroatische-Bosnische burgeroorlog (1995), waarvan de recente geschiedenis ons onwillekeurig tot passief toekijker maakte.

In het overzicht had ook het monument in Jerevan voor de Armeense genocide door de Ottomanen in Constantinopel (1915) gepast. Over deze, door Turken ontkende, volkerenmoord zei Hitler in 1939: “Wie heeft het vandaag de dag nog over de vernietiging van de Armenen?” De geschiedenis besliste anders.

Eerder in kortere vorm verschenen in Museumtijdschrift