"Ik heb altijd gedacht dat het Paradijs een soort bibliotheek zou zijn" - Jorge Luis Borges

Atlas van een bange man

Vrijdag, 3 juni, 2022

Geschreven door: Christoph Ransmayr
Artikel door: Nico van der Sijde

Reizen, kijken en vertellen vol van verwondering

[Recensie] De Oostenrijkse schrijver Christoph Ransmayr (1954) ken ik vooral van zijn formidabele romans De laatste wereld, Morbus Kitahara en Cox, of het verglijden van de tijd. Maar hij heeft ook een intrigerende bundeling van 70 reisverhalen geschreven, over de vaak opmerkelijk exotische plekken overal ter wereld waar hij ooit was. Elk verhaal begint met “ik zag….” , zoomt daarna meteen in op een verbazende ervaring of waarneming in een vaak al even verbazende omgeving, en sluit dan af met een open eind dat de verwondering nog verder voedt. Dit zijn dus geen conventionele reisverhalen met veel informatie over reis en verblijf, maar korte, filosofische en poëtische prozastukjes over wonderlijke scènes in wonderlijke oorden. Die wonderlijkheid wordt bovendien nog vergroot door Ransmayrs geheel eigen wijze van kijken en denken, en door de ronduit prachtige stijl waarmee hij vertelt wat hij zag. Zodat je aan het eind van het boek paf staat van de verbluffende en ontzagwekkende veelvormigheid van de wereld, en van de meeslepende wijze waarop Ransmayr deze voelbaar maakt.

Het reisverhaal In de diepte bijvoorbeeld opent met “ik zag een grijze walviskoe die op een diepte van ongeveer dertig meter lag te slapen op het blauw van de zeebodem. Een van haar borstvinnen, die zich als meterslange witte vleugels losmaakten van het zwart van haar lijf, had ze beschermend om haar kalf heen geslagen”. Dat zijn nog eens pakkende openingen. Niet veel van ons hebben zoiets gezien: Ransmayr zoekt veel verschillende exotische oorden op, overal ter wereld, en zoekt binnen die oorden naar uitzonderlijke ervaringen. In dit geval observeert hij, in de oceaan zwemmend bij de Dominicaanse Caraïben, een moederwalvis met jong. Op enig moment wordt deze toch al ontzagwekkende ervaring ook spannend, want de moederwalvis – een heuse bultrug- zwemt naar de weerloze Ransmayr toe en komt vervaarlijk dichtbij. Maar bij Ransmayr gaat het niet om spanning, maar om verwondering. Bijvoorbeeld in de volgende twee zinnen: “De reuzin kwam langzaam- een teken van voorzichtigheid?- naderbij, zo dichtbij dat ik de iris kon zien van haar door donkere huidplooien ingepantserde ogen, die overigens nietig leken in haar machtige schedel. Met deze ogen, zo was aan boord gesteld, kon een walvis twee verschillende blikvelden gelijktijdig in zich opnemen, tegelijkertijd twee verschillende werelden”. En wat is dan de positie van Ransmayer in die twee blikvelden, die twee werelden? Nou, die is van een verbijsterende, bijna ontzagwekkende nietigheid:

“De reuzin keek me aan, nee, ze streek met haar blik langs me heen en verlegde haar koers een handbreedte, net genoeg om elkaar niet te raken. Hoewel ze mij ontweek met een zweem van een zijwaartse uitwijkbeweging en daarmee mijn bestaan waarnam en erkende, geloofde ik in haar blik een dermate afgrondelijke onverschilligheid waar te nemen – vergelijkbaar met die van de berg jegens iemand die hem beklimt, van de hemel jegens iemand die erdoorheen vliegt- dat mij het gevoel overviel dat ik onder deze blik moest oplossen zonder een spoor na te laten, onder deze ogen moest verdwijnen alsof ik nooit had geleefd. Wellicht was deze reuzin in het zwart inderdaad uit haar diepte omhoog gezweefd naar een oceaanzwemmer, om deze een indruk te geven van de rijkdom, de veelzijdigheid, de onveranderlijkheid en de vanzelfsprekendheid van een wereld zonder hem”.

Even verbazend is het verhaal over Ransmayrs lange wandeling over de Chinese muur. De Chinese benaming voor de immense lengte daarvan is “wanli”, oftewel “tienduizend li”, waarbij “li” een Chinese lengtemaat is. Maar “ook het karakter voor het oneindige, het onvoorstelbare: tienduizend li was ook tienduizend keer onvoorstelbaar lang”. Over die verbijsterend lange muur wandelt Ransmayr dus, in de sneeuw en in de verlatenheid. Hij ontmoet daarbij exact één persoon, met een uiteraard heel ongewoon beroep: hij is verzamelaar van vogelgeluiden. Wat leidt tot een wonderschone passage over de wonderschone zang van merels: “Merels konden in elk geval de zang van een dozijn andere vogels nadoen, en zelfs ook geluiden uit de mensenwereld, het huilen van een baby, motoren op afstand, gelach, loeiende sirenes….. en zo bezongen ze hun rijksgrenzen, alsof ze daarmee de spot dreven met alle plompheid, alle gebondenheid aan de aarde, en met iedereen die niet deelde in het geluk een engelachtig gevederd, engelachtig zingend wezen te zijn, dat de vrijheid genoot op elk moment op te stijgen, of zich van de hoogste torens, bomen en klippen in de diepte te storten, in de val de vlerken te spreiden, opeens te gaan zweven, en zich door de opstijgende lucht terug te laten voeren naar de hemel”. De verzamelaar van vogelgeluiden droomde er samen met zijn vrouw zelfs van om de Chinese muur, die inmiddels half ingestorte barrière die vroeger diende om de barbaren buiten de deur te houden, te vervangen door een immense muur van vogelgezang. “Samen hadden ze zich voorgesteld hoe het zou zijn om deze onvoorstelbaar lange muur te vervangen door een enkel koor van naadloos samengevoegde grensgezangen, een muur van liederen, sommige teder en helder als glas, andere kwelend en speels, stuk voor stuk onderdeel van een enkele onontkoombare, onoverwinnelijke melodie, die elke indringer of aanvaller zo zou overweldigen dat hij doodsbang de benen zou nemen of hem zo zou betoveren dat hij al zijn hebzucht, zijn haat of zijn vechtlust acuut zou vergeten en tot niets anders meer in staat zou zijn dan in vervoering te blijven luisteren”. Staande op een oneindig en onvoorstelbaar lange muur, “tienduizend keer onvoorstelbaar lang”, mijmeren twee wandelaars dus over een minstens zo onvoorstelbare muur van vogelgezang…. De ene onvoorstelbare oneindigheid gaat daarbij naadloos over in de andere. Wat de verwondering op meeslepende wijze voedt. En dat tot en met het open einde van deze vertelling, waarin beide wandelaars zich weer van elkaar verwijderen, wandelend over de onvoorstelbaar lange muur, lopend in elkaars voetsporen, beiden omhuld door lijstergezang.

Zo verbaast Ransmayr zijn lezer dus steeds opnieuw, in 70 heel verschillende maar steeds heel wonderlijke verhalen. Daardoor kunnen we bijvoorbeeld verbaasd met Ransmayr meekijken naar iemand die Siberische strafkampen overleefd heeft en golf wil spelen op de Noordpool. Misschien beseffend dat de golfballen verloren zullen raken in het poolijs, en ooit zullen zinken naar de zeebodem waar, bizar genoeg, een Russische vlag is geplaatst. Ook kijken we naar een blinde zanger die zingt in de rimboe, met alleen gekko’s als publiek. Of naar een meisje dat hengelt in een rivier vlakbij brandstapels waarop lijken ritueel worden verbrand. Of naar een rivier in Cambodja, die als enige rivier ter wereld soms in omgekeerde richting gaat stromen, en naar vervolgde Cambodjanen die op ontroerende wijze dromen van een al even ongelofelijke ommekeer van hun eigen ondoorgrondelijke en door trauma’s getekende lot. Of naar de bewoonster van een Oostenrijks tehuis, die een onzichtbaar vuur stookt in een onzichtbare wildernis die alleen in haar verbeelding bestaat.

Misschien zijn niet alle 70 verhalen even sterk, maar je maakt wel kennis met 70 wonderlijke werelden met hun eigen onvermoede schoonheden, ongehoorde gruwelijkheden en onvoorstelbare diepten. Zodat het boek als geheel een atlas is van 70 wonderlijke werelden. Of van open plekken op de landkaart die dankzij Ransmayr een heel nieuwe vorm van raadselachtige openheid krijgen. En tegelijk is het boek een inspirerend pleidooi om met open blik en open geest recht te doen aan de wonderlijke veelvormigheid en ondoorgrondelijkheid van onze planeet. Sommige mensen zullen erg reislustig worden van deze atlas, en naar de gebieden willen reizen waar ook Ransmayr is geweest. Maar zelf bewonderde ik vooral zijn unieke wijze van kijken en vertellen, en zijn formidabele stijl. “Geschiedenissen gebeuren niet, geschiedenissen worden verteld”, zegt hij in zijn voorwoord. En niemand kan zulke ongewone geschiedenissen zo mooi vertellen als Christoph Ransmayr.

Kookboeken Nieuws

Eerder verschenen op Hebban

Boeken van deze Auteur: