"Ik heb altijd gedacht dat het Paradijs een soort bibliotheek zou zijn" - Jorge Luis Borges

Bastaardsuiker

Vrijdag, 25 april, 2008

Geschreven door: Arjen Lubach
Artikel door: Daan Stoffelsen

Machteloze jongens in een regen van bloesem

Het is lente, maar zelf opbloeien wil er maar niet van komen. Je gaat dan bijna denken dat het aan anderen ligt, of aan andere dingen. Ben je dan een sukkel die het zich allemaal maar laat gebeuren en geen actie onderneemt, slechts reactie? Of ligt de schuld daadwerkelijk elders? In Bastaardsuiker, het tweede boek van schrijver en theatermaker Arjen Lubach, geniet je van de toon en de anekdotes, maar wanhoop je over de hoofdpersoon, totdat…
Mattias is een jonge schrijver op zoek naar inspiratie, nee naar een manuscript, nee naar een reden. Waarom verliet zijn zwangere moeder zijn vader zonder bericht?

Want het was zo’n leuk stel, de ouders van Mattias, al kenden ze elkaar maar drie maanden – toch drie keer zo lang als haar vader minister van Uniezaken en Overzeese Gebiedsdelen was geweest. Hij, Jonas, had haar een kamer aangeboden en zich voorgedaan als een mevrouw Morielje, zogenaamd de hospita, om de argwaan van haar ouders niet te wekken. Ze was erop ingegaan. Een onschuldig samenleven zonder uitgesproken verliefdheden begon, ook toen ze overvallen werd door griep, en hij door bezorgdheid.

‘“Eerst geloofde ik in monsters,” zei mijn moeder. “Toen ik klein was. Mijn vader had het altijd over ze. Volgens hem bestonden er monsters in alle kleuren en maten. Maar omdat ze zich nooit lieten zien ben ik langzamerhand het geloof in monsters verloren.”
“En nu?” vroeg Jonas.
Mijn moeder draaide zich om.
“Nu geloof ik er wel weer in. Anders heb jij niets om op te letten.”
Jonas liep de woonkamer in. Hij pakte een stuk papier en schreef met een stift: VERBODEN VOOR MONSTERS. En daaronder: STILTE, ANNA SLAAPT. Hij hing het stuk papier op de slaapkamerdeur en kwam naast haar zitten.’

Dat kinderlijk lief-naïevige, dat droge, dat Eveline Vink in haar recensie van Lubachs debuut Mensen die ik ken die mijn moeder hebben gekend al deed denken aan Mark Haddon, is de kracht van Lubachs proza. Net als Grunberg, waarmee recensenten en reaguurders hem ruimhartig hebben vergeleken (maar welke jonge schrijver wordt er tegenwoordig niet meer met Grunberg vergeleken, voor je het weet heb je een mystificatie gemist), ziet hij de absurde marges van de werkelijkheid. Maar het schuurt niet, het doet geen pijn; Lubach zoekt de glimlach, de melancholie van een herfstige zomeravond of een te vroege lentedag met bloesem. Zijn personages klampen zich vast aan hun chaotische verledens, maar verzuipen niet onder de zwaarte van overlijden, verdwijnen en ziekte van geliefden – onderwerpen die ook Lubachs debuut bepaalden. In plaats daarvan is er een lichte lethargie.

Boekenkrant

Of, in Bastaardsuiker, een onverschillige obsessie. Mattias’ queeste naar het tweede deel van het manuscript van zijn overleden grootvader, die de terugkeer van zijn moeder moet beschrijven, is dwangmatig, maar hij stort zich er als vanzelfsprekend op, zonder commentaar tegenover anderen. Zijn queeste wordt gekleurd door Gabor, die rijk is geworden met het idee van de zwarte ansichtkaarten ‘Amsterdam by night’, ‘Zandvoort by night’, etcetera, en die soms, als hij dronken genoeg is, het Vondelpark als zijn paleistuin beschouwt. Maar ook door de plotselinge briefschrijfster Elin, een serveerster die in haar vrije tijd met bejaarden praat, en voor wie Mattias romantische gevoelens begint te koesteren. De anekdotes over Mattias’ vader Jonas (nog zo’n machteloze jongen), zijn moeder en ‘de man die hij zijn vader noemde’, en over zijn grootvader, oud-minister van zeshonderdachttien uur, uitvinder en controlfreak, zijn even kleurrijk en, zo blijkt later, betekenisvol. Op weg naar een fataal staatsbezoek van de ex-minister en zijn nageslacht aan Groningen:

‘”Waarom koop je niet eens een nieuwe auto?” vroeg mijn moeder aan mijn grootvader.
“Nieuwe auto?”
“Ja. Ik zag een aanbieding. Als je hem deze maand koopt, krijg je gratis elektrische ramen.”
Mijn grootvader keek van de weg naar mijn moeder.
Ik zat achterin.
“Deze doet het toch?” zei hij. “Ruil je mij ook in als ik straks niet meer kan lopen? Zoek je dan ook een nieuwe vader?”
Hij klonk boos. Of het gespeeld was wist ik niet.
“Misschien doe ik dat wel,” zei mijn moeder. Ze veegde stof van het dashboard. “Maar alleen als er elektrische ramen in zitten.”’

Lubach weeft de verhaallijnen kunstig door elkaar, maar weet niet de lezersvraag te ontwijken waar het in godsnaam allemaal naar toe gaat. Die jongens en meisjes van alle leeftijden die weinig daadkrachtig elkaars levens compliceren en ze vervolgens laconiek becommentariëren, het is leuk, maar wel wat licht, toch? En waarom moet iedereen zo droog doen? Dat is trouwens wel een stap voorwaarts na (het met groot plezier gelezen) Mensen die ik ken die mijn moeder hebben gekend: de droogheid komt niet naar voren in wijsneuzerige beschrijvingen van de verteller, maar in dialogen, in actie. Als Mensen die ik ken een dromerig liggen was, dan is Bastaardsuiker een stevig doordraven. En na veel schijnbaar frustrerend nutteloze actie is het slot uiterst reëel en overtuigend.De lijnen komen bij elkaar, de licht-melancholische anekdotes maken plots plaats voor een pijnlijk


Laat hier je reactie achter:

Geef een reactie

Het e-mailadres wordt niet gepubliceerd. Vereiste velden zijn gemarkeerd met *

Alleen inhoudelijke reacties die gaan over het besproken boek en/of de recensie worden geplaatst.

Boeken van deze Auteur: