"Ik heb altijd gedacht dat het Paradijs een soort bibliotheek zou zijn" - Jorge Luis Borges

Blackout

Maandag, 22 augustus, 2016

Geschreven door: Connie Willis
Artikel door: Ger Groot

De paradoxen van de tijdreis

[Longread] De tijdreis-roman is een klassiek sub-genre van de science-fiction. Werkelijkheid zal zo’n zwerftocht door de geschiedenis nooit worden. Maar daarmee roept het genre niettemin interessante filosofische vragen op. Vooral in het werk van de veelbekroonde Amerikaanse sf-schrijfster Connie Willis treden die aan het licht. Ger Groot over de moraal van de tijd en het temmen van de chaos door betekenis.

Geen groter verschil dan tussen een historische en een toekomstroman, zou je zeggen – maar dan reken je buiten de waard van het science-fictiongenre van de tijdreis. Nieuw is dat bepaald niet. Een snelle blik op Wikipedia ontdekt het eerste voorbeeld ervan al in 1733: Memories of the Twentieth Century van een zekere Samuel Madden. “Een engelbewaarder reist naar het jaar 1728 met brieven uit 1997 en 1998”, zegt de korte toelichting. Een stuk bekender is – bijna een eeuw later – Rip Van Winkle van de romantische Alhambra-ontdekker Washington Irving uit 1819: “Een man valt in slaap en wordt twintig jaar later in de toekomst wakker. Hij is dan vergeten, zijn vrouw overleden, zijn dochter geen kind meer.” Tja, zo gaat dat.

Opvallend is dat die vroegste tijdreizen allemaal op de toekomst zijn gericht: het gefundenes Fressen van de klassieke science-fiction nog voordat er science-fiction was. Zelfs A Christmas Carol van Charles Dickens uit 1843 komt zo in het rijtje terecht: ook de vrekkige Scrooge wordt immers een blik gegund op zijn latere, miserabele jaren. Wie tijdreizen zo breed neemt, haalt uiteindelijk de hele literatuurgeschiedenis overhoop. Ieder mens kijkt tenslotte wel eens naar de toekomst; volgens sommige existentialisten vindt hij daarin zelfs zijn wezen terug. En wie het wat minder individueel wil inperken: wat zijn oerverhalen over de eindtijd, inclusief de Nieuwtestamentische Apocalyps, dan nog anders dan tijdreizen avant la lettre? Van de weeromstuit wordt de evangelist Johannes de eerste met naam en toenaam bekende sf-schrijver van de hele literatuurhistorie.

Kortom: wie “tijdreizen” zegt, zegt verplaatsing naar het verleden. Niet in de vorm van herinnering: de dimensie waarin de 19de-eeuwse literatuur zich zo graag verloor, culminerend in Prousts meesterwerk A la recherche du temps perdu. Maar daadwerkelijke verplaatsing door de tijd heen naar een eerder tijdstip. The Clock that Went Backward van Edward Page Mitchell uit 1881 is het oudste voorbeeld dat ik op mijn Wikipedia-pagina vind. Veel beklijvender bleek The Time Machine van H.G. Wells: inspiratiebron van een heel filmgenre. Met By His Bootstraps van Robert Heinlein zijn we, in 1941, eindelijk aangeland bij de klassieke science-fiction. En dan gaat het snel. Isaac Asimov, Ray Bradbury, Poul Anderson, Brian Aldiss hebben er hun fantasie allemaal op losgelaten. Curieus detail: ook Thea Beckman staat met Kruistocht in spijkerbroek uit 1973 op de wikipedia-lijst van tijdreis-boeken.

Heaven

Spionage

En daarmee komt de genre-verwarring pas vol in het licht te staan. Want niemand zal Crusade in Jeans (het is een Engelse website) spontaan in de kast met sf-literatuur onderbrengen. Het historische karakter is er veel te doorslaggevend voor; de tijdreis vormt hoogstens het kader van een min of meer gangbare geschiedvertelling. De specifieke paradoxen waardoor het sf-genre bijna vanaf het eerste begin gefascineerd werd komen er nauwelijks in voor. De vijftienjarige Dolf Wega, die in het boek naar de tijd van de Kinderkruistocht wordt teruggeschoten, lijkt de fatale afloop daarvan min of meer te kunnen afwenden. Maar in de hedendaagse wereld van waaruit hij vertrekt is die niettemin een historische werkelijkheid. Hij zou zijn tijdreis dus hebben moeten ondernemen vanuit een situatie waarin de Kinderkruistocht beurtelings wel en niet geëindigd was in een catastrofe. De geschiedenis zou verwikkeld zijn geraakt in een eindeloze loop. Alleen doordat de afloop van de historische Kinderkruistocht nogal duister is en Beckman haar verhaal ook nogal tweeslachtig laat aflopen kan een dreigende paradox worden afgewend.

Of kan de geschiedenis wel tegen een stootje en laat ze zich door kleine ingrepen van losse individuen niet merkbaar uit haar baan brengen? In de tijdreis-boeken van de Amerikaanse science-fictionschrijfster Connie Willis duikt die vraag steeds weer op. Al een kwarteeuw geleden liet ook zij in haar roman Doomsday Book (vertaald als Zwarte winter) een proefpersoon naar de Middeleeuwen vertrekken: in het kader van een geschiedenisonderzoek dat dankzij nieuwe tijdreis-technieken in de nabije toekomst een radicaal nieuwe methodologie heeft kunnen ontwikkelen. Niet langer is geschiedschrijving een kwestie van bronnenanalyse en het bestuderen van overblijfselen uit het verleden. Dat verleden kan door de nieuwe historici nu direct op hun ‘missies’ worden geobserveerd. Daarmee voegt Willis aan de combinatie van historische en sf-roman ook nog eens elementen toe uit de spionage-thriller, want de uitgezonden historici hebben in hun opdracht en de moeilijkheden waarvoor ze daarbij komen te staan veel weg van geheime agenten.

En niet de minste van die moeilijkheden schuilt in het probleem van de veranderlijkheid van de geschiedenis. Meer nog dan in haar Doomsday Book thematiseert Willis dat in haar recente dubbelroman Blackout/All Clear. Zo’n 1300 bladzijden in totaal, waardoor de schrijfster zich gedwongen zag het verhaal in twee delen op te splitsen. Het had wel iets minder kunnen zijn, want de intrige windt zichzelf nu wel héél vaak om de eigen as en onder alle verschuivende tijdsperspectieven raak je als lezer af en toe het spoor een beetje bijster. Misschien is dat ook niet zo erg. De temporele wirwar waarover het verhaal vertelt wordt nog eens verergerd door het feit dat Willis niet, zoals in Doomsday Book, één maar een hele groep tijdreizigers naar het verleden stuurt. De dreigende paradoxen nemen daarbij exponentieel toe – en in het verbluffende spel dat Willis daarmee speelt weerspiegelt de verwarring van de lezer ongewild de verwarring van de tijd.

Dresden Auschwitz Hiroshima

In Blackout/All Clear vormt niet de veertiende eeuw maar de Tweede Wereldoorlog – vooral de evacuatie uit Duinkerken en de Blitzkrieg – het toneel. Een équipe van historici wordt vanuit Oxford in het jaar 2060 uitgezonden naar de beslissende episoden in de oorlog om daarover vanuit de eerste hand verslag te doen. Maar alles loopt anders dan gepland; de één na de andere geschiedkundige loopt – net als Dolf in Kruistocht in spijkerbroek – het ontmoetingspunt voor terugkeer naar de toekomst mis. Zoekend naar nieuwe transmissiepoorten èn naar elkaar dwalen zij door het gebombardeerde Londen, waar ze zich vooralsnog zo goed mogelijk aanpassen aan de omstandigheden van hun nieuwe tijd.

Onwillekeurig grijpen zij daarmee echter ook in de gebeurtenissen in. De één redt als ambulance-verpleegster een RAF-piloot, een ander voorkomt dat de St. Paul’s kathedraal door een brandbom in lichterlaaie wordt gezet, een derde heeft een fietsongeluk waarbij Alan Turing bijna een hersenschudding oploopt en de Duitse geheime Enigma-code onontcijferd zou zijn gebleven. Elk van die gebeurtenissen, hoe klein ook, had de afloop van de oorlog een andere draai kunnen geven. De chaostheorie, met haar beroemde Amazonevlinder die met haar vleugelslag aan het andere eind van de wereld uiteindelijk een orkaan teweeg brengt, speelt voortdurend door het plot van het boek heen.

Daar speelt echter een tegengestelde gedachte tussendoor. Want waarom zou een tijdreiziger niet een andere draai willen geven aan een geschiedenis die van zoveel leed en vernietiging doorschoten is? Zou het zelfs geen morele plicht zijn de ergste catastrofes af te wenden, in plaats van de historie haar bekende loop te laten nemen? Ongeveer halverwege het boek formuleert Connie Willis dat expliciet, in de gedachten die Polly Churchill, één van de tijdverdoolde historici, tijdens een bombardement door het hoofd schieten: “Now she almost wished historians were able te alter events, to alter this – the Guildhall and the Chapter House and all those beautiful Christopher Wren churches destroyed. And all the horrors that were stil to come – Dresden and Auschwitz and Hiroshima. […] To repair the whole bloody mess.”

Maar dan realiseert zij zich dat het resultaat erger zou kunnen zijn dan het uitgangspunt: “What made her think they could repair history, even if they knew how to go about it? And there was no way to know. The continuum was far too complex, too chaotic to ensure that an attempt to avert a disaster wouldn’t lead to a worse one. And, as horrific as World War II had been, at least the Allies had won. They’d stopped Hitler, which and been an unarguably good thing. But at such a terrible, terrible price – millions dead, cities in ruins, lives destroyed.”

Die mijmering levert een aardig moreel vraagstuk op, dat echter wel veronderstelt dat zoiets als tijdreizen mogelijk is. Dat laatste is niet waarschijnlijk, en daarom verdampt het morele probleem gemakkelijk in ijle speculatie. Op de achtergrond speelt echter een andere filosofische kwestie mee, die ook zonder dergelijke vooronderstellingen relevant blijft. Wat is eigenlijk de aard van de geschiedenis? Hoe doorslaggevend is in de chaos daarvan de willekeur? Verloopt de historie langs min of meer solide uitgestippelde lijnen of is ze een ongeremd proces van toevalligheden, met soms letterlijk wereldschokkende gevolgen?

Wie de chaostheorie serieus neemt, moet concluderen tot dat laatste. De werkelijkheid is een mechanisch geheel zonder betekenis of richting, waarin gebeurtenissen volstrekt contingent zijn, maar wel onderworpen aan een oorzaak-gevolgrelatie volgens onwrikbare, natuurkundige wetten. Het systeem is oneindig gecompliceerd, maar stuurloos. Alleen wie de historie vanaf grote afstand en met verregaande abstractie bekijkt, kan menen daarin bepaalde patronen te ontdekken – die echter strikt genomen berusten op gezichtsbedrog.

Popper

Dat is de overtuiging die Willis’ historici zo beducht maakt voor onwillekeurige ingrepen in de geschiedenis. Eén onbetekenende handeling kan de loop daarvan radicaal verleggen, met een onvermoede uitkomst tot gevolg. In dit geschiedenisbeeld leidt het fantasma van de tijdreis direct tot de paradoxen waarin de historie verstrikt raakt in haar eigen loop en contradicties. De geschiedenis betekent daarin niets, maar ontrolt zich slechts: onaangedaan en zonder genade. Alleen achteraf kunnen we daarin, wanneer we maar genoeg afstand nemen, een zin menen te ontwaren: de geschiedenis als ‘avontuur’ van goddelijk heil (christendom), van vooruitgang (verlichting), van individuele of collectieve bevrijding volgens respectievelijk liberaal en socialistisch model.

Dergelijke interpretaties zijn niet zinloos – nog afgezien van het feit dat ons verlangen naar betekenis er niet aan kan ontkomen. Maar ze zijn alleen verdedigbaar als interpretatie-achteraf. Ze zeggen niets over de toekomst. Wat gebeurd is, ligt (afgezien van het tijdreis-fantasma) onveranderbaar vast. Maar wat ons te wachten staat blijft even beslist ongewis: resultaten uit het verleden zijn geen garantie voor de toekomst.

Het is moeilijk die twee dimensies uit elkaar te houden. Zelfs Karl Popper lukte dat niet, in zijn beroemde, zij het enigszins overschatte magnum opus De open samenleving en haar vijanden. Zijn belangrijkste kop van Jut daarin is Plato, die in de geschiedenis inderdaad een soort plan meent te kunnen ontwaren. Een dergelijk plan bestaat niet, zo betoogt Popper – en daarin heeft hij gelijk. De geschiedenis ontrolt zich langs willekeurige lijnen. Dat betekent echter níet dat men aan het verleden geen betekenis zou kunnen toekennen. Ook Popper zelf doet dat, wanneer hij de toename van de (individuele) vrijheid tot het criterium van de geschiedenis maakt.

Zolang men daarbij alleen het verleden in het geding brengt, valt daar weinig tegen in te brengen. Het verleden kénnen we immers; de ‘wetten’ die we erin ontdekken zijn niets anders dan de interpretatie waarin we een oneindige historische chaos ordenen tot een zinvol geheel. Daarbij doen we niets anders dan wat we in het dagelijks leven voortdurend doen met de chaos aan zintuigelijk indrukken die we opvangen: we ordenen ze en maken er ‘kennis’ van. Kant heeft daarvan al twee eeuwen geleden de hoofdlijnen uiteengezet.

Poppers filippica tegen Plato’s geschiedfilosofie krijgt pas betekenis wanneer we in De open samenleving doorlezen en zien hoe Hegel (en in diens lijn Marx) vervolgens met de geschiedenis aan de haal gaan. Hún interpretatie beperkt zich immers niet tot het verleden, maar strekt zich ook uit naar de toekomst. Anders gezegd: zij interpreteren niet langer een chaos tot een coherent geheel, maar menen uit die interpretatie ook wetten te kunnen afleiden die op zich geldig zijn voor de geschiedenis als geheel. Dus ook voor de toekomst, waarvan de loop zich dan ook laat voorspellen. De gevolgen van die filosofische keuze zijn bekend – en ze zijn (vooral in het geval van het marxisme) niet bijster aangenaam gebleken. Het marxisme dwong de toekomst in het harnas van een historische wet, die in werkelijkheid slechts een interpretatie van het verleden was.

Dat leidt in De open samenleving tot een ironische ongerechtigheid. Plato wordt veroordeeld op grond van een 19de-eeuws misverstand waarin morele duiding van het verleden wordt opgevat als een objectief soort historische wetmatigheid. Ook bij Hegel en vooral Marx is de morele inslag van de geschiedenis immers nooit ver weg. Wat enerzijds ‘scientistisch’ wordt gepresenteerd als ‘wet’ van de geest (bij Hegel) of van de materie (bij Marx), wijst aan de andere kant óók de weg naar een voltooide morele toekomst: bij Hegel de Absolute Geest, bij Marx de klasseloze maatschappij. Anders gezegd: Plato’s morele interpretatie van het verleden wordt getransformeerd tot een moderne vorm van wetenschappelijkheid die (net als bij een natuurkundig experiment) voorspellende kracht heeft, maar met behoud van de ethische kracht waarvan nu niet alleen het verleden maar ook de toekomst doordrongen is.

Ultra

Laten we deze filosofische abstractie voor wat zij is, dan zien we dat ook bij Connie Willis en zelfs bij Thea Beckman de erkenning van de chaotische toevalligheid van de geschiedenis het verlangen naar betekenis daarin nooit helemaal te niet doet. Terwijl de historie aan de ene kant een oneindig gecompliceerd soort biljartspel is, lijkt ze bij allebei ook een soort elasticiteit te vertonen. Ja, het vlindervleugeleffect uit de chaostheorie bestaat. Maar tegelijk is die chaos zo gecompliceerd dat ze verstorende elementen daarin weet te absorberen – en de geschiedenis min of meer ongestoord kan voortgaan in haar eigen gang.

In Zwarte Winter formuleert Willis dat expliciet: “Volgens de theorie had het net een eigen mechanisme voor het afbreken van reizen; het was de Tijd zelf die het verbreken van continuüm-paradoxen verbood. [Deze] moest botsingen, ontmoetingen en handelingen voorkomen die de loop van de geschiedenis konden veranderen, zodat een historicus nooit in de gelegenheid zou zijn Hitler neer te schieten of een verdrinkend kind nog te redden.” En later in het boek: “Het zijn wetenschappelijk vastgestelde wetten […]. Daar kun je niets aan veranderen. Het net gaat gewoon niet open als we iets aan de geschiedenis willen veranderen.”

Dat is een literaire kunstgreep die er niet plausibeler op wordt door haar voor te stellen als een ‘wetenschappelijk vastgestelde wet’. Wat Willis in Zwarte Winter nog simpelweg ‘de Tijd’ heet, krijgt in Blackout/All Clear de mysterieuzer naam ‘Ultra’, misschien nog het best te vergelijken met Hegels ‘Geest’. Ultra houdt de historie in de baan die voor haar is uitgestippeld. Dat betekent dat deze Geest/Ultra dus een zeker plan van de geschiedenis moet bevatten èn moet kunnen onderscheiden tussen wat voor het ontrollen van dat plan wel en niet van doorslaggevend belang is – want uiteindelijk werkt íedere handeling en gebeurtenis in zekere mate in de geschiedenis door. Dat gaat het kader van de natuurwetenschap verre te boven – en noch Willis noch Beckman kan het daarbij stellen zonder een moreel element, dat door de eerste het duidelijkst wordt geformuleerd.

Tegen het einde van All Clear formuleert Polly dat, in gesprek met haar collega Dunworthy, aldus: “You said no one can be in a chaotic system and not affect events,” zegt zij tegen hem. “What if your – our – coming tot he past added another weapon to the war, a secret weapon… […] like Utra. Something which operated behind the scenes and which, combined with everything else, was enough to avert disaster, to tip the balance.”

‘And win the war,’ Mr. Dunworthy said softly.

There was a long silence, and then he said, almost longingly, ‘But there’s no proof…’

No, she thought, except that so many lives saved and so many sacrificed – so much courage, kindness, endurance, love – must count for something even in a chaotic system.”

Is dat een bewijs? Natuurlijk niet. Geschiedenis is nooit meer dan just one damned thing after the other, zoals een Britse historicus het ooit uitdrukte. Maar tegelijk is het geschiedverhaal waarin al die ‘damned things’ hun plaats krijgen een machine die daarin betekenis fabriceert, al was het maar door die dingen ‘hun plek te geven’: de plaats die pas dankzij dat verhaal bestaat en ‘de hunne’ is. Zonder dat verhaal wàs er zelfs helemaal geen geschiedenis. Pas dankzij het vertellen spreekt het verleden tot ons – en is het onvermijdelijk méér dan al die ‘damned things’ die ruggelings weggeschoven zijn in de nacht van de vergetelheid.

Grens en horizon

Tijdreizen is een onmogelijkheid. Elke fantasie daarover leidt tot contradicties en onoverkomelijke paradoxen. Niet alleen vanwege de beruchte loops die elke tijdlogica dreigen te verzwelgen. Maar vooral omdat dat fantasma niet ontkomt aan de dubbele bevestiging van de januskop van de geschiedenis zelf. Zij is chaos, maar onvermijdelijk óók ‘ultra’. Ze betekent niets en tegelijk betekent ze alles – of beter gezegd: geeft zij betekenis aan het heden dat wij nu zijn en beleven. En dat, alle chaos ten spijt, voor óns niets anders kan zijn dan het feitelijk is.

Want de triomf van het nationaalsocialisme is voor ons wel voorstelbaar (Philip K. Dick schreef erover zijn klassieke sf-roman The man in the high castle), maar niet de morele consequentie die daaruit volgen zou: dat de waarden die het nazisme uitdroeg ook werkelijk ónze waarden zouden zijn. Dat wij daarin zouden geloven en dat de overwinning van díe geschiedenis onze waarheid zou zijn. Zelf wanneer we (zoals bij het lezen van die roman) ons haar zouden voorstellen, doen we het nog vanuit het morele perspectief dat wij danken aan datgene wat “combined with everything else, was enough to avert disaster … and win the war.”

Díe geschiedenis is onze waarheid; haar historiciteit is onze grens en horizon. Dat is wat bedoeld wordt wanneer de moderne filosofie de mens tot een historisch wezen heeft gemaakt. Tegelijkertijd vormde ze de geschiedenis om van kroniek tot verhaal: met een begin en een eind, een logica en ontwikkeling, en vooral een moraal. Ook wij weten dat wij onderworpen zijn aan de eindeloze chaos van de-ene-gebeurtenis-na-de-andere. Maar we weten ook dat “courage, kindness, endurance, love must count for something even in a chaotic system.

Misschien hebben we de sf-fantasie van de tijdreis niet nodig om ons dat te realiseren. Maar Blackout/All Clear van Connie Willis wordt er niet minder indrukwekkend en diepzinnig door. Onbedoeld, wellicht – maar met de tijd speel je nu eenmaal niet ongestraft. Ook dáárin gaat de filosofie haar gang, even chaotisch en betekenisvol als de geschiedenis zelf.


Laat hier je reactie achter:

Geef een reactie

Het e-mailadres wordt niet gepubliceerd. Vereiste velden zijn gemarkeerd met *

Alleen inhoudelijke reacties die gaan over het besproken boek en/of de recensie worden geplaatst.

Boeken van deze Auteur: