"Ik heb altijd gedacht dat het Paradijs een soort bibliotheek zou zijn" - Jorge Luis Borges

Bloed in de rivier

Woensdag, 16 juni, 2021

Geschreven door: Marjoleine Kars
Artikel door: Marcel Hulspas

De Surinaamse slavenopstand van 1763

[Recensie] Na weken opgesloten te hebben gezeten in een donker hok moest Hercules dan eindelijk voor de rechters verschijnen. Dat gebeurde in het hoofdhuis van Plantage De Dageraad, een van de weinige plantages die tijdens de slavenopstand niet in handen was gevallen van de rebellen. Hier zetelden nu de rechters die de opstandelingen hun verdiende straf moesten geven. En Hercules was een bijzonder geval. Met hem  hadden ze zonder twijfel een van de leiders van de opstand te pakken! Het recht zou zegevieren – maar dan moesten natuurlijk wel eerst een handjevol bewijzen op tafel komen.

En dat was lastig. Opstandelingen werden wreed gestraft. Wie een Europaan had vermoord, kon rekenen op de doodstraf. En dus schoven de gevangenen voortdurend de schuld af, ze wezen naar elkaar, naar deelnemers die al dood waren, en naar de leiders waarvoor ze vreselijk bang waren geweest, zeiden ze. Mensen als Hercules. En het moest gezegd: de gevangene die nu voor de rechters verscheen maakte, ondanks de beestachtige behandeling, indruk. Hercules had geen tolk nodig. Hij sprak Nederlands.

De plantages langs de rivier de Berbice stelden niet veel voor. Die in Suriname, ten westen van de Berbice, waren veel winstgevender. Berbice draaide marginaal – wat betekende dat de plantages door hun aandeelhouders verwaarloosd werden, dat de planters betrekkelijk arm waren en dat er daardoor ook een chronisch gebrek aan slaven was. En dus werden de slaven die daar werkten, extra hard uitgebuit. Niet alle plantagehouders waren sadisten – maar vooral dankzij hen barstte in 1763 langs de hele rivier een opstand uit. Tientallen plantages gingen in vlammen op. Er vielen honderden doden. De Nederlanders vluchtten naar plantages aan de monding van de rivier, en stuurden wanhopige alarmbrieven rond. Het duurde maanden voordat de opstand onderdrukt kon worden. Maanden waarin de opstandeling zélf elkaar ook vaak voor de voeten liepen, of gewoon overhoop schoten. Want de opstand was misschien gelukt, de opstandelingen vormden een bont allegaartje en niemand wist wat er moest gebeuren.

In december 1763 arriveerden er twee schepen uit Nederland, met soldaten. De Hertog van Brunswijk, de Pruisische “sterke man achter de troon” van stadhouder Willem, had eigenlijk helemaal geen zin gehad om daar manschappen naartoe te sturen – de tropen waren synoniem met koorts, met sterven – maar moest uiteindelijk toch iets doen. Hij had in de schepen zelfs nog grote gaten laten zagen, voor frisse lucht. Maar nu kon Wolphert van Hoogenheim, gouverneur van Berbice, eindelijk in de tegenaanval. Hij kon, zoals hij schreef, “onze trouw gezinde negros slaaven van de dwang en woede der rebellen redden, verlossen en teregt brengen.” Een paar maanden later was de ‘rust’ teruggekeerd en kon het recht zijn loop hebben. Of iets wat daarop leek.

Schrijven Magazine

We weten redelijk veel over de Atlantische slavenhandel, over schepen en aantallen. Het ging immers om geld, dus dat alles werd nauwgezet geadministreerd. Ook over het (economisch) reilen en zeilen van plantages kunnen we een goed beeld opbouwen. Veel minder weten we over slavenopstanden en over hoe ze werden neergeslagen. Er zijn er tientallen, zo niet honderden geweest. Vrijwel tegelijk met de invoer van slaven, ontstonden er in de binnenlanden van vooral Midden-  en Zuid-Amerika gemeenschappen, dorpen, van gevluchte slaven die buiten het bereik van de Europeanen wisten te blijven. Opstanden, die moesten zo snel mogelijk worden onderdrukt en daar sprak of schreef men liever niet over. Een opstand was immers slecht nieuws voor investeerders en potentiële investeerders, en het kon andere slaven alleen maar op verkeerde gedachten brengen. Na afloop werd er hard afgerekend, en daarna zand erover. Het was dan ook een bijzondere ontdekking toen Marjoleine Kars een paar jaar geleden in het Nationaal Archief bij toeval op een stapel rechtbankverslagen stuitte over de vergeten opstand aan de Berbice. Op basis daarvan kon ze een gedetailleerde reconstructie schrijven van het leven aldaar vóór, tijdens en na de opstand. Een fascinerend maar ook bloedig verhaal.

Hercules, zo werd van vele kanten gezegd, had de vrouw van ‘zijn’ plantagehouder vermoord. Hij mocht niet ontkomen. Maar eenmaal staande voor zijn rechters hield hij het hoofd koel. De moord? Hij noemde andere namen. De rol van zijn eigen vrouw? Die had er niks mee te maken. Maar, zo vertelde hij triomfantelijk, en de klerk zal het met verachting hebben genoteerd: “naderhand, doen sijn Heer naar [plantage] de Zeekant was vertrokken heeft hij wel met zijn vrouw en kinderen aan de tafel van sijn Heer gegeeten.”

Hij dacht er vast met genoegen aan terug. Voor zijn rechters was het een duidelijk teken dat hij een van de leiders van de opstand was geweest. Het verhoor werd voortgezet. Was hij daar en daar geweest? Had hij meegevochten op de Dageraad, en hij was toch op de Peereboom gezien, tijdens die moordpartij? Hij had toch al die tijd wapens gedragen? Hercules bleef ontkennen, eromheen draaien, anderen aanwijzen. Hij vocht voor zijn leven. Na afloop dacht hij wellicht dat hij zijn hoofd had gered. Maar een week later volgde een tweede, fataal verhoor.

Dit keer was als getuige de slaaf Cornelis aanwezig, van de plantage Petite Bayonne. Cornelis was een ‘terugkeerder’. Gedreven door de honger, en mogelijk door het onderlinge geweld, had hij de rebellen achter zich gelaten en was teruggekeerd naar de Europeanen. Zulke terugkeerders vertelden uiteraard dat ze door de rebellen gedwongen waren om mee te doen. Ze hadden niks niemand vermoord, ook nooit echt geplunderd – maar ze konden natuurlijk veel bruikbare informatie leveren. Op die manier hoopten ze aan een al te zware straf te ontkomen. Cornelis bleek een bruikbare getuige. Hem werd gevraagd “of dat die Hercules is die een Christen heeft vermoord & sig schuldig gemaekt aan veel quad?” Zijn antwoord luidde: “Ja, het is deselfde, die Heers vrouw heeft dootgemaekt en segt hun sulx in fasie aan.” Hij zei het de verdachte dus recht in het gezicht – wat in die tijd beschouwd werd als een teken dat de getuige de waarheid sprak. Daarmee was Hercules’ lot bezegeld. En zo werden tientallen tot de doodstraf veroordeeld. Het ‘recht’ zegevierde. De processtukken verhuisden naar Den Haag, om daar onder het stof te komen liggen. De slavernij zou nog een eeuw stadhouden.

Eerder gepubliceerd op Sargasso