"Ik heb altijd gedacht dat het Paradijs een soort bibliotheek zou zijn" - Jorge Luis Borges

Boek van de Maand - In gesprek met ... Toni Coppers

Donderdag, 29 november, 2018

Geschreven door: Toni Coppers
Artikel door: Roelant de By

 

Roelant ontmoet Toni Coppers in Antwerpen

Op de boekenbeurs in Antwerpen had Toni Coppers, tussen het signeren door, even tijd om wat vragen te beantwoorden. Hij had enkele dagen tevoren de Hercule Poirot prijs 2018 ontvangen. Allereerst feliciteerde ik hem met zijn prijs.

Toni: ‘Twee prijzen in vier dagen krijgen is echt geweldig. Naast de Hercule Poirot prijs ook de “Lang zullen we lezen” trofee. Deze laatste is een nieuwe prijs georganiseerd door de VRT. En dan ook nog precies een week voor de boekenbeurs. Fantastische timing! Ik ben niet vanaf het begin een grote bestseller geweest. Ik ben gegroeid van boek, naar boek, naar boek. Ik ben inmiddels tien jaar bezig. Ondanks de krimpende boekenmarkt ben ik blijven groeien. Omdat het zo rustig en gradueel is gegaan, heb ik een grote fan-base opgebouwd. En dat is nú mijn grote geluk. Mensen komen en kijken niet eens op de achterflap. Er is een nieuw boek van Coppers; dat moeten we hebben.’

Roelant: ‘Is dat ook niet het voordeel van een serie?’

Toni: ‘Tuurlijk. Er zijn nadelen van een serie, maar ook ontegenzeggelijk voordelen. Een nadeel is dat je in een soort keurslijf zit met je personage. Je moet alles vanuit dat ene personage schrijven. Ik kan niet ineens een verhaal bedenken over een zwerver in Buenes Aires, tenzij het een Antwerpenaar betreft die Liese dan moet gaan zoeken. [gelach] Maar die gebondenheid aan die personages geeft het voordeel dat het een enorme herkenbaarheid geeft. Ik merk het ook aan mijzelf. Er zijn enkele reeksen die ik volg: Donna Leon met haar commissaris in Venetië, Fred Vargas met haar rare commissaris in Parijs. Dat soort verhalen volg ik omdat ik de levens van die mensen wil volgen. Niet alleen het verhaal en de plot vind ik dan belangrijk, ook het verloop van die levens, hoe het met die mensen verder gaat.’

 

 width=

Roelant: ‘Een van uw twee hoofdpersonen, Masson, drinkt whisky. Doet u dat ook?’

Toni: ‘Nee, mijn lichaam verdraagt geen sterke alcohol. Maar Masson, de man die van bibliotheken houdt, van leer en van oude boeken, vind ik een type die van whisky moet houden. En dan heb ik voor hem het vrij onbekende merk Talisker genomen vanwege de turfsmaak die daar in zit. Maar in mijn nieuwe boek heb ik hem laten overstappen op een ander merk. Om Masson een alcoholist te noemen, gaat mij te ver. Hij drinkt veel, dat wel, maar niet omdat hij ’s ochtends al dat shot nodig heeft, maar omdat hij zonder een beetje alcohol in zijn lichaam de lelijkheid van de wereld niet aan kan. Hij heeft een klein beetje van die verdoving nodig omdat het anders veel te scherp en pijnlijk voor hem is. Hij staat heel moeilijk in het leven. Hij trekt zich alles heel erg aan. Dan heeft hij die alcohol nodig omdat hij anders niet goed meer kan functioneren. Je zou hem een atypische dronkaard kunnen noemen. Ikzelf ben een wijnliefhebber. Maar Liese laat ik gewoon bier drinken. Het is mij te cliché om van haar een witte wijn drinkster te maken.’

Roelant: ‘Als we teruggaan naar uw jeugd. U bent in Antwerpen, waar uw boeken zich afspelen, geboren?’

Toni: ‘Nee, ik ben geboren in Belgisch Limburg in een klein dorpje, Sint Truiden. Eén broer, drie jaar ouder. Ik kom uit een klein arbeidersgezin waar boeken totaal niet belangrijk waren. Ik was geen al te makkelijk kind, geen makkelijke student. Heel veel problemen op school gehad, op mijn zestiende van school gegaan. Als vrijwilliger naar het leger gegaan. Na twee weken ben ik daar gedeserteerd, net voordat ik mijn contract moest tekenen. Op mijn zestiende! Toen naar een technische school gegaan waar mijn ouders mij op een opleiding Haartooi gezet hebben. Ik moest leren kapper te worden. Op die school ben ik door een lerares Nederlands eruit gepikt. Die zag dat ik daar niet op mijn plaats zat. Jij moet Nederlands gaan doen zei ze. Mijn ouders hebben haar gelukkig geloofd. Zij heeft mij aan het lezen gezet. Daarvoor had ik nog nooit een boek gelezen. Mijn ouders lazen ook niet. Voor hen was die tijd een kwestie van overleven. Nu op zijn 86-ste leest mijn vader heel veel. Toen ik voor het eerst naar een bibliotheek ging, brak er een wereld voor me open. Ik begon alles te lezen, Reve, Mulisch etcetera. Over een bankier in Buenos Aires, een zwemmer in Sidney, noem maar op. Dat waren dingen die in dat kleine dorpje waar ik vandaan kwam totaal niet bestonden. Mijn wereld werd zoveel groter. Daar heb ik een passie voor lezen ontwikkeld die nooit meer is weggegaan. Ook voor het leren kreeg ik de smaak te pakken. Ik wilde zelfs naar de universiteit. Dan zou ik de eerste in de hele familie zijn die dat zou gaan doen. Maar een maand voordat ik daar zou beginnen, ben ik omvergereden door een auto. Een half jaar in het ziekenhuis gelegen in comateuze toestand. Toen ik daar uiteindelijk uit kwam, was dat in een rolstoel. Dat was definitief zeiden ze in het ziekenhuis. Maar diezelfde mevrouw die mij op mijn zestiende uit de klas had gehaald om te gaan lezen, kwam bij me en zei: ik pik dit niet, dit kan niet. Die vrouw was letterlijk een engel. Daarom is dit boek ook aan haar opgedragen. [Hij wijst op een van de grote stapels van zijn boeken die op de kraam voor en naast hem liggen; dat boek heeft als titel Engel ] Elke dag kwam die vrouw, voor of nadat ze moest lesgeven bij ons thuis, zodat mijn ouders eens boodschappen konden doen ofzo. Zodra mijn ouders de hoek van de straat om waren, zei ze: en nu gaan we oefenen. Van de dokters mocht ik helemaal niets met dat been doen, maar zij dwong mij uit de rolstoel en ik moest gaan oefenen. Dat had natuurlijk ook fout kunnen aflopen, maar dat deed het niet. Weer zes maanden verder zei de medische staf: he, jij maakt calcium aan, die benen beginnen terug te groeien; er zit beweging en leven in. Na een paar maanden mocht ik met twee krukken lopen. Ik ben dus dankzij die vrouw na anderhalf jaar uit de rolstoel gekomen. Maar die universitaire studie is er toen niet meer gekomen. Mijn ouders hadden hun laatste centjes aan de medische stand gegeven. Toen besloot ik om een leraren opleiding te gaan doen en daarnaast vier nachten per week in een café werken om het te kunnen betalen. Af en toe groggy van de slaap in de les gezeten, maar het is gelukt. Ik haalde mijn diploma. Mijn ouders supertrots. Ik had een baan, maar gaf deze na een maand al op omdat ik bij de redactie van de VRT (radio) kon komen werken. Daar ben ik blijven werken en heb er van alles gedaan binnen dat bedrijf. Acht jaar geleden leerde ik mijn huidige vrouw kennen. Ze is veel jonger dan ik. Zat ik opnieuw met pre-pubers, pubers, post-pubers, het hele scala. En ik heb al twee oudere dochters. Een samengesteld gezin zoals men zegt.’

Roelant: ‘Daar schrijft u ook iets over in uw boek, De Jongen in het Graf, ik citeer: “Thuis zitten twee zeurende, dwarse pubers en een echtgenoot.” [gelach alom]. ‘Ik denk nou, dat moet autobiografisch zijn.’

Toni: ‘Ja, tuurlijk. Ik heb alle verhalen meegemaakt, alle smoesjes. Maar dat is logisch ook. Het echte leven sijpelt altijd binnen in je boeken. Dat kan niet anders. Maar ook omgekeerd. Voor mij en ook voor mijn vrouw is Liese iets echts. We lopen door Antwerpen in een winkeltje of in een kroeg en dan kunnen we spontaan tegen elkaar zeggen: dat zou Liese leuk vinden. En dat menen wij op dat moment ook. Het hele gezin leeft mee met mijn boeken. Dagelijkse kost aan de keukentafel is met elkaar een leuke manier verzinnen om iemand te vermoorden. Je zou ons gezin een happy fabriekje van verhalen kunnen noemen.’

 width=

Roelant: ‘Wordt Liese in die tien jaar ook steeds ouder?’

Toni: ‘Dat is het gekke; dat heeft nog nooit iemand mij gevraagd. Toen ik haar creëerde was ze 35. In die eerste boeken heb ik haar heel braaf telkens een jaar ouder laten worden tot ze 38, 39 was. En toen heb ik daar zedig over gezwegen. Dus nu is ze al zeven jaar lang, Suske en Wiske gewijs, eind dertig. Er is niemand die daar iets van zegt, dus laat ik het ook zo. Eind dertig is ook een mooie leeftijd. Genoeg kilometers op de teller, eelt op de ziel, maar ook aantrekkelijk. Ideale leeftijd.

‘Vijf jaar geleden werd ik vijftig. Beetje identiteitscrisis. Toen zei mijn vrouw: ‘Laten we er maar mee stoppen.’ [Met dat werk bedoelde ze!] ‘Ik heb een baan, we zullen altijd te eten hebben. Volg je droom, doe dat, durf, spring; ga jij lekker fulltime schrijven. Ik geloof niet in bovennatuurlijke dingen en zo, maar ik ben er wel van overtuigd dat er iets is, dat je een kracht losmaakt. Dat ergens als je je daarop focust mogelijkheden schept. Je moet het geluk ook durven toelaten, je moet het de mogelijkheid geven om tot bij jou te geraken. Daar ben ik vast van overtuigd. Want nog geen twee weken nadat ik ontslag genomen had, kreeg ik bericht van de Belgische Omroep dat ze van mijn boeken een serie wilden maken met mijn naam erop. Dat had tot gevolg dat ik nu van mijn pen kan leven. Dat is heel bijzonder, daar ben ik erg dankbaar voor.’

Toni praat gemakkelijk en vol passie. Zijn levensverhaal is bijzonder en hij beseft dat ook. Een televisie serie naar zijn boeken, vijf prijzen gehad in de afgelopen tien jaar en zijn verkoopcijfers blijven maar stijgen. Maar waar is hij het meest trots op?

Toni: ‘De oude bibliotheek van mijn geboortestad is enkele jaren geleden verbouwd. Zonder die bibliotheek zou ik nooit schrijver zijn geworden. Toen hij weer geopend werd, hebben ze mijn naam aan die bibliotheek gegeven. Dat is toch fantastisch! Als mijn vader een ommetje gaat maken in zijn stad dan belt hij mij op een gegeven moment op. ‘Raad eens waar ik nu ben? Jij kunt niet geloven waar ik nu sta’, is het dan altijd. ‘Ik sta voor de bibliotheek! Is dat niks?’. (Dat is een uitdrukking) Ja pa, dat is wel iets. Die bibliotheek naar mij vernoemen is het mooiste cadeau dat ooit iemand mij had kunnen geven. Dat is zo’n bekroning!’

Hartelijk dank voor dit gezellige interview.

Roelant – Vliegende reporter voor Perfecte Buren.

Eerder verschenen op Perfecte Buren.

Boeken van deze Auteur: