"Ik heb altijd gedacht dat het Paradijs een soort bibliotheek zou zijn" - Jorge Luis Borges

Bromvliegzwaan

Zaterdag, 12 januari, 2019

Geschreven door: Arend van Dam
Artikel door: Erica Renckens

Door de geschiedenis van het Nederlands

Hoe is het Nederlands ontstaan? En hoe is deze taal in de meeste verre uithoeken van de wereld beland? Arend van Dam neemt je in Bromvliegzwaan mee op reis door de ontstaansgeschiedenis van het Nederlands. In korte verhalen brengt hij verschillende sleutelfiguren tot leven.

[Recensie] Bromvliegzwaan. Op de laatste bladzijdes van het boek wordt pas duidelijk waar deze vreemde titel vandaan komt. Het blijkt een soort wederhelft van ’t kofschip: waar de medeklinkers uit ’t kofschip leiden tot een -t in het voltooid deelwoord en de persoonsvorm verleden tijd, loodsen de medeklinkers uit bromvliegzwaan je naar een -d. Grappig gevonden, maar uiteindelijk niet meer dan een ezelsbruggetje voor een spellingsregel die we ooit bedacht hebben. Een uitleg over de gedachte achter deze ezelsbruggetjes, over stemhebbende en stemloze medeklinkers, zou hier voor iets meer diepgang hebben kunnen zorgen. Daarnaast sluit het niet goed aan bij waar het boek eigenlijk over gaat. Een andere titel was misschien passender geweest.

Van het Germaans tot de Dikke van Dale

Want waar gaat Bromvliegzwaan dan wel over? Arend van Dam is een kinderboekenschrijver met vooral veel geschiedenisboeken op zijn naam. Ook dit boek valt binnen dit subgenre: het is een geschiedenis van het Nederlands voor kinderen vanaf ongeveer negen jaar. In tien hoofdstukken vertelt Van Dam hoe het Nederlands is ontstaan uit het Germaans en zich vervolgens heeft verspreid tot (en dikwijls ook weer deels heeft teruggetrokken uit) de verste uithoeken van de wereld.

Archeologie Magazine

In het eerste hoofdstuk komt dit nog wat moeizaam op gang, doordat de schrijver te veel onderwerpen tegelijk wil behandelen. Het gaat van taalevolutie via taal in de hersenen naar taalverwerving. Van het ontstaan van taal in het algemeen, via het gebied van Broca in de hersenen tot de eerste woordjes van een kind. Allemaal zeer interessante taalwetenschappelijke gebieden om aan te snijden voor kinderen, maar door de van-de-hak-op-de-takbenadering komen ze geen van alle goed uit de verf. Een onrustig begin dus, maar in de hoofdstukken daarna, waarin taalcontact het centrale thema is, komt Van Dam op stoom.

Hij legt knap uit dat hoe het komt dat het Fries in sommige opzichten meer op het Engels lijkt dan op het Nederlands. Waarom de ene helft van België Nederlands spreekt en de andere Frans. Hoe het Nederlands terechtkwam in Japan, Indonesië, Rusland, Zuid-Afrika, Amerika en Suriname. En hoe dat tot verschillende mengvormen (pidgins en creooltalen) heeft geleid. Het boek sluit af met de komst van de Dikke van Dale, de oprichting van de Taalunie en de verschillende spellingherzieningen sinds 1934.

Spelen met het Nederlands

Van Dam doorspekt de hoofdstukken met korte verhalen waarin een personage uit die periode centraal staat, vaak een sleutelpersoon zoals Christoffel Plantijn, drukker van het eerste Nederlandse woordenboek, en Johan Hendrik van Dale van de Dikke van Dale. Dat pakt de ene keer beter uit dan de andere. Sommige, zoals een fictief verhaal over ene Britt op vakantie in Suriname, lijken nogal vergezocht en omslachtig om een bepaald punt te maken – in dit geval over de invloed van de koloniale periode op het huidige leven in het Surinaamse binnenland. Andere zijn daarentegen wel erg aansprekend, zoals het waargebeurde verhaal van Krotoa, een Khoikhoi-meisje dat als tolk diende voor de eerste Nederlanders die voet aan wal zetten in Zuid-Afrika. Ze speelde daarmee een belangrijke rol in de ontstaansgeschiedenis van de Kaapkolonie.

Naast deze verhalen bevat het boek ook verschillende kadertjes waarin steeds een taalweetje centraal staat. Palindromen, die van voor naar achter en terug hetzelfde lezen (‘meetsysteem’); sjibbolets, die als controlewoord voor je afkomst dienen (‘Scheveningen’); anagrammen, waarbij de letters van een woord ook andere woorden vormen; homoniemen, die meerdere betekenissen hebben; synoniemen, woorden die juist hetzelfde betekenen; en onomatopeeën, waarbij de klank de betekenis verraadt. Ze komen allemaal langs en nodigen uit tot spelen met de Nederlandse taal.

De illustraties in Bromvliegzwaan komen van Anne Stalinski, een jonge tekenaar met een eigen, ietwat kinderlijke stijl, die goed aansluit bij dit boek. Al met al is Bromvliegzwaan een interessant boek voor kinderen in de basisschoolleeftijd die meer willen weten over hoe het Nederlands is ontstaan en in de loop der tijd is veranderd. Hopelijk beseffen zij dat taal zo veel meer, mooier, fascinerender en interessanter is dan spellingregeltjes als die van ’t kofschip of de bromvliegzwaan.

Eerder verschenen op Kennislink