"Ik heb altijd gedacht dat het Paradijs een soort bibliotheek zou zijn" - Jorge Luis Borges

Captain Beefheart

Donderdag, 27 mei, 2021

Geschreven door: Mike Barnes
Artikel door: Arnold Heumakers

Leven tussen hoekige ritmes, de snerpende gitaren, de uitzinnige saxofoon en mondharmonica

[Recensie] Tot op het bot ging de muziek van Captain Beefheart and his Magic Band. Dankzij de vreemde hoekige ritmes, de snerpende gitaren, de uitzinnige saxofoon en mondharmonica, en bovenal die stem, de meest schorre, meest raspende stem uit de popmuziek, waarvoor het woord ‘doorrookt’ zelfs als eufemisme tekort schoot. Uit de diepte van de groeven steeg een elementaire, bijna lugubere kracht op, die deed denken aan knoestige woudreuzen en dampende moerassen. Dat de teksten vrijwel onverstaanbaar bleken, was geen bezwaar. Ook dat een deel van de luisteraars op de vlucht sloeg zodra een plaat van de Captain op de draaitafel lag, maakte niet uit. Voor de ware liefhebber werd hij er alleen maar dierbaarder door.

Eén keer heb ik hem zien optreden, in het Amsterdamse Concertgebouw. Een teleurstelling, omdat het geluid zo snoeihard stond afgesteld dat de muziek alleen als zodanig te herkennen was, wanneer je je vingers in je oren stak. Maar wie doet zoiets, een heel concert lang de vingers in de oren steken? In Mike Barnes’ vorig jaar [de recensie is uit 2001/red.] verschenen biografie Captain Beefheart staat niets over dit concert, dat in 1971 moet hebben plaatsgevonden. Wél valt eruit op te maken welke band hem heeft begeleid: dezelfde als waarmee hij in 1969 zijn meesterwerk Trout Mask Replica maakte, de dubbel-lp die zich nog altijd met niets in de popmuziek laat vergelijken.

Captain Beefheart (1941-2010) was toen al een levende legende. De wildste verhalen deden over hem de ronde. Met zijn band zou hij in de ‘woestijn’ wonen, in een huis dat de bandleden (die luisterden naar namen als Zoot Horn Rollo, Antennae Jimmy Semens, The Maskara Snake, Rockette Morton en Drumbo) een jaar lang niet hadden mogen verlaten. Op de hoesfoto stonden ze er doodsbleek bij, gehuld in jurken en capes, achter rare brilletjes in de lens starend, terwijl Beefheart zelf een grijze hoge hoed op had, een lange groene jas met bontafzetting droeg en een schemerlamp zonder kap in de hand hield. Alsof ze, net als hun muziek, niet helemaal van deze wereld waren.

In Barnes’ biografie blijft het nodige van deze legende overeind, ook al blijkt de woestijn in werkelijkheid een voorstad van Los Angeles te zijn geweest, die slechts grenst aan de Mojave Dessert. Maar ze woonden inderdaad met elkaar in één huis en Beefheart hield zijn gemiddeld tien jaar jongere bandleden inderdaad min of meer opgesloten. Elke dag moest er gerepeteerd worden, net zolang tot ze zijn dwarse composities onder de knie hadden. De muziek (28 nummers) kon tenslotte in zeven à acht uur worden opgenomen. Daarna zong of liever brulde Beefheart er zijn teksten overheen, terwijl de muziekband in de controlekamer werd afgedraaid door producer Frank Zappa. Met Zappa was Captain Beefheart, die als Don Vliet op 15 januari 1941 in weer een andere voorstad van Los Angeles (Glendale) werd geboren, al op de middelbare school bevriend geraakt. Pas toen hij zijn eerste band oprichtte, ging hij zich Don van Vliet noemen. Zijn artiestennaam Captain Beefheart kwam uit een eerder project van Zappa, de nooit gerealiseerde rockopera I was a Teenage Maltshop, waarin Don Vliet het personage Captain Beefheart zou spelen. Later moet er ook nog sprake zijn geweest van een sciencefiction-film Captain Beefheart vs. The Grunt People, waarvan evenmin iets terecht kwam.

Heaven

Barnes heeft het allemaal keurig uitgezocht, op grond van krantenknipsels en interviews, en uiterst leesbaar opgeschreven. De eerste lokale successen passeren de revue, de eerste plaatopnamen, het uitbundige LSD-gebruik, en het ontstaan van de eerste lp Safe as Milk (1967), waarop het authentieke Beefheart-geluid, een mengeling  van blues en rock (later kwam daar ook nog een scheut free jazz bij), al meteen aanwezig is.

Dat Van Vliet zijn songs ooit op de plaat heeft weten te krijgen, is eigenlijk een wonder, dat alleen tot stand kon komen doordat hij er telkens in slaagde talentvolle, meestal jonge muzikanten te vinden die bereid waren zijn ideeën om te zetten in speelbare muziek. Zelf was hij daar, onmachtig om noten te schrijven of te lezen, niet toe in staat. Op Safe as Milk was het de jonge gitaarvirtuoos Ry Cooder die de partijen opschreef en arrangeerde, later vervulden andere bandleden als John French, Bill Harkleroad en Moris Tepper die rol. Van Vliet beperkte zich ertoe wat hij in zijn hoofd hoorde op de piano te pingelen of simpelweg te fluiten.

Maar dat het zijn muziek was, daarover kon geen twijfel bestaan. Tegenover zijn bandleden gedroeg hij zich als een veeleisend despoot, die zijn muzikanten het bloed onder de nagels vandaan kon halen als hij vond dat ze te gezapig speelden. Pas de woede gaf hun spel het verlangde vuur. Geen wonder dat hij hen zelden langer dan een paar jaar aan zich wist te binden. The Magic Band wisselde voortdurend van bezetting, omdat de leden keer op keer tot wanhoop werden gedreven en omdat het verhoopte commerciële succes uitbleef. Captain Beefheart werd weliswaar geprezen door de kritiek, maar het grote publiek heeft het altijd laten afweten, ook bij latere, meer toegankelijke lp’s als Clear Spot (1972) of Doc at the Radar Station (1980).

Van de fantastische, instinctieve, grotendeels improviserende manier van werken van Beefheart geeft Barnes een intrigerend beeld. Vooral diens aanwijzingen aan de muzikanten verdienen het om voor het nageslacht te worden bewaard. “Speel dit alsof je arm uit de kom wordt gerukt”, kon hij tegen zijn gitarist zeggen. Of: “Dit moet klinken als Fred Astaire die in een theekopje danst”. Een andere keer gaf hij zijn drummer een bandje mee dat hij had gemaakt terwijl hij met zijn vrouw Jan de afwas deed, waarbij de microfoon vlak naast de stromende kraan was gezet. De drummer kreeg de opdracht deze `beat’ van buiten te leren. Achteraf bestond Van Vliet het ontevreden te zijn omdat het water onvoldoende door de drums werd weergegeven.

Wat is dit voor man, vraag je je onwillekeurig af. Een kleurrijke gek? Een duister genie? Allebei waarschijnlijk. Barnes geeft talloze voorbeelden van Beefhearts excentrieke gedrag: zijn conversaties à la prinses Irene met de Californische redwoods, zijn nachtelijke telefonades (want aan slapen beweerde hij niet te doen), zijn telepathische gaven, zijn bizarre uitspraken (“Iedereen is gekleurd, anders zou je ze niet kunnen zien”), zijn zakelijke onhandigheid, zijn grenzeloze egotisme, dat hem meer dan eens in aanvaring bracht met zijn jeugdvriend Zappa, zelf evenmin verstoken van tirannieke eigendunk. Voor het genie daarentegen spreekt de volstrekt unieke muziek, evenals de onnavolgbare teksten, die – voor zover te verstaan – een aan het surrealisme herinnerende poëzie bevatten, met een opvallende liefde voor de natuur en alles wat daarin groeit en bloeit.

Het mooie van Barnes’ biografie is dat het raadsel Beefheart grotendeels intact wordt gelaten. Wie Don van Vliet als privé-persoon precies is, komen we er nauwelijks uit te weten. Dat heeft overigens alles te maken met de onwil van het onderwerp om zich met zoiets als een biografie in te laten. Barnes heeft zijn idool niet eens te spreken gekregen. Don van Vliet is de J.D. Salinger van de popmuziek. Sinds het verschijnen in 1982 van zijn laatste lp Ice Cream for Crow leeft hij teruggetrokken in zijn huis aan de zee, in het noorden van Californië. Nieuwe platen of toernees hoeft de wereld niet meer van hem te verwachten, zeker niet nu er steeds meer geruchten komen dat de vorige maand zestig geworden Van Vliet ernstig ziek zou zijn.

Naar buiten treedt hij nog slechts met zijn schilderijen en tekeningen, die hem via diverse tentoonstellingen in Amerika en Europa ook op dit vlak een respectabele faam hebben bezorgd. Een tweede carrière, die al in 1972 begon tijdens zijn Engelse toernee, toen een galerie in Liverpool zijn eerste expositie organiseerde. Zijn muziek maakt hij nu, zoals hij het zelf eens heeft uitgedrukt, ‘op het doek’. Voor de ware liefhebber blijft dat behelpen, al zou Van Vliets kunst (die het midden houdt tussen Karel Appel en Willem de Kooning) beslist een overzichtstentoonstelling in het Stedelijk verdienen, als Rudy Fuchs tenminste nog durft na de kritiek op Dennis Hopper.

De stem heeft zichzelf het zwijgen opgelegd. Alleen op plaat of cd blijft Captain Beefheart onverminderd, alsof er in al die jaren niets is veranderd, tot op het bot gaan.

Eerder verschenen in NRC Handelsblad, 2-3-2001 en op Arnold Heumakers