"Ik heb altijd gedacht dat het Paradijs een soort bibliotheek zou zijn" - Jorge Luis Borges

Caribisch Enigma; Een odyssee in een collage; Essays

Vrijdag, 3 januari, 2020

Geschreven door: Brede Kristensen
Artikel door: Aart G. Broek

De mysterieuze trillingen van de Cariben

[Recensie] De Caribische regio menen we treffend te typeren door “het volstrekt hybride karakter van de cultuur”. De wispelturige vertakking, verknoping en losse eindjes van allerhande ongelijksoortige (f)actoren ogen raadselachtig, chaotisch zelfs: hybride. Dat vinden we terug in de letteren uit en over de eilandelijke samenlevingen. Brede Kristensen trekt ons mee op zijn zwerftocht door die literatuur. Op zoek naar het wezen van de Cariben.

Daadwerkelijke harmonie lijkt er in de regio niet te zijn of het zou moeten bestaan uit de overwegend lijdzaam gedulde opeenhoping van heftige tegenstellingen, felle wrijvingen, doornige verscheidenheid. Hoe raadselachtig en chaotische de Cariben ook mogen overkomen, we gaan onvermijdelijk aan de slag om daarin iets van bakens, samenhang en evenwicht te ontdekken. Of het erin te projecteren. Ook Brede Kristensen probeert in zijn boek Caribisch Enigma enige herkenningspunten en daarbij enige structuur te ontdekken in wat zich voordoet als een ondoordringbaar mangrovebos. We dwalen rond in een ondoorzichtige wereld. Met een woord dat Kristensen vele malen gebruikt: de wereld is opaak. (Van Dale kent het, dus het is Nederlands, zij het afkomstig van het Franse opaque).

Gegeven de historische ontwikkelingen is er allereerst het speuren naar herkomst en aankomst op de eilanden van voorouders, is er – ten tweede – het aftasten wat het nestelen van migranten betekent voor de vraag wie je bent (geworden) en evenzo – ten derde – de fikse opgave om te bepalen wat dit samenleven nu aan (gedroomde) werkelijkheid oplevert. Onrustig flakkerende lichtbakens – enigma’s zoals Kristensen ze noemt – om de literaire Cariben enigermate mee af te tasten en te ordenen voor de lezers.

Opaak

Boekenkrant

Nadrukkelijk stelt Kristensen dat hij geen inleiding in de Caribische letteren heeft geschreven. Daartoe verwijst hij naar mijn boek Het zilt van de passaten (Haarlem, 2000). Dat streelt mij natuurlijk. Ik spreek hem niet tegen. Zijn boek is inderdaad geen inleiding. Integendeel, in de verzameling beschouwingen veronderstelt hij her en der de nodige kennis van werk van auteurs in de regio, inclusief die van de Nederlands-Caribische eilanden Aruba, Bonaire en Curaçao.

Het lijkt mij overigens ook geen doen om het boek als een “collage” te beschouwen, zoals Kristensen stelt. De lezer kan “overal beginnen” en “je kunt hoofdstukken overslaan en toch de rode draad ontdekken”, meent de auteur (zelfs op de achterflap). Op die uitnodiging ben ik niet ingegaan. Ik begon op de eerste bladzijde en eindigde op de laatste. Dat bleek al een doolhof op te leveren. Ik zou erin verdwaald zijn zonder de ordening die Kristensen zelf heeft aangebracht met bovengenoemde bakens. Hap snap lezend in deze ‘collage’ zou ik het boek waarschijnlijk hebben dichtgeslagen. Ik zou de overtuiging hebben gekregen, dat ik de rode draad niet kon vinden. Het samenstel van beschouwingen zou ‘opaak’ blijven. Een ondoorzichtige Caribische wereld waar Kristensen zich, aan de hand van literatuur, een weg doorheen wringt.

In zekere zin bevestig ik nu Kristensens standpunt over zijn boek, over de Caribische letteren en over de mensen in de wereld waarnaar zijn boek en die letteren verwijzen: “beweeglijk, rusteloos, thuisloos, tegenstrijdig, onbepaald en op de gekste momenten verdampend.” (p. 107) Kortom, ongrijpbaar. Opaak. Dat is feitelijk de ‘rode draad’ die er te ontwarren en ontwaren is.

Mystiek

Zinloos om op zoek te gaan naar zoiets als de essentie van ons leven in het algemeen en van dat van de mensen in de Cariben in het bijzonder. De literatuur doet juist daar verslag van, zoals de romans van de Cubaanse auteur Alejo Carpentier. “Iedereen die hier woont, is zijn geschiedenis kwijtgeraakt, hier is iedereen dakloos. […] Hier [in de Cariben] is voortdurend sprake van maskerades en van metamorfose. Onze verhalen vertellen ervan. […] Wat is de geschiedenis van deze eilanden anders dan een kroniek van het wonderbaarlijke werkelijke?” (p. 277)

Aan westerse universiteiten hebben ze aan die werkelijkheid een -isme geplakt: magisch-realisme. Dat is strikt genomen onjuist, want het is de werkelijkheid van alledag. Die is niet in enigerlei betekenis ‘betoverend’, die is niet ‘magisch’. Die werkelijkheid is echter wél in menig opzicht uitzonderlijk ‘raadselachtig’ en zodoende bovenal ‘wonderbaarlijk’. Daar past in de beleving van Kristensen het woord ‘mystiek’ bij. Dat woord trekt bovennatuurlijke in plaats van menselijke dimensies met zich mee.

Het leven is oneindig gelaagd en de werkelijkheid ondoorgrondelijk mysterieus, zo laat Kristensen niet na om er bij zijn lezers in te hameren. Aan de hand van werk van overwegend bekende Caribische auteurs laat hij zien hoe heftig zij zich hebben ingespannen om vat te krijgen op de werkelijkheid en meer nog op wat daarin verborgen zou liggen. Naast Alejo Carpentier komen we onder anderen Patrick Chamoiseau, Radna Fabias, Albert Helman, Jamaica Kincaid, V.S. Naipaul, Jean Rhys, Saint John Perse en Hans Vaders tegen. Zij wroeten naar herkomst en aankomst op de eilanden, naar het nestelen en naar de eigen identiteit te midden van die van anderen, en wroeten naar wat de werkelijkheid van het samenleven behelst en verborgen houdt aan (mogelijke) schoonheid.

Tegenstrijdigheiden

Mede aan de hand van het werk van de Spaanse filosoof Miguel de Unamuno (1864-1936) tekent Kristensen de nooit aflatende strijd tussen het verlangen naar tijdloze zinvolheid van ons bestaan en de dagelijkse werkelijkheid die niets dan vergankelijkheid (b)lijkt. Goed zicht op wat er – mogelijk – verborgen gaat achter de façades van alledag krijgen we nooit. “Alles lijkt multi-interpretabel, opaak en mysterieus. Het gevolg is mist, bewolkt bestaan,” tekent Kristensen op uit Unamuno’s werk. “Soms breekt de zon door, soms valt de mist in regendruppels neer, soms als vallende stenen op de harde wetenschappelijke geanalyseerde werkelijkheid, met haar schijnbare evidenties.” (p. 285)

Hiermee is het een kleine stap naar de omvangrijke roman Bewolkt bestaan van de (politiek) bestuurder, romanschrijver en dichter Cola Debrot (Bonaire, 1902 – Nederland, 1981). Hij tekende de heftig botsende elementen van de Caribische verscheidenheid  als die van het kristal “waarin de verscheidenheden elkaars schoonheid weerkaatsen en onzegbaar verhogen”. In de praktijk van alle dag worden verscheidenheden ‘gepolitiseerd’ en tot woeste tegenstellingen opgeblazen. Die maken een ‘dialoog’ onmogelijk en versterken de indruk te weten hoe ons leven in elkaar steekt. Dat ontneemt het zicht op de mystiek van ons leven. “Alsof alles is zoals wij menen dat het is.” (p. 307)

We moeten ons inspannen om te onderkennen dat de verscheidenheden in ons zelf verscholen liggen. We zijn zelf een onontwarbare kluwen van tegenstrijdigheden. Dat dienen we te onderkennen dan “zal de nevel optrekken en kan licht doorbreken. Dat zijn de momenten van illucidatie.” (p. 286)

Poëzie

Als iets een doorbraak in ons zelf dichterbij kan brengen, dan is het poëzie. Het is bovenal het dichten dat onze gevoeligheid versterkt voor wat zich schuil houdt in onszelf. We krijgen geen helder zicht, nooit, maar er zijn gedichten die ons in de buurt kunnen brengen. Momenten van illucidatie. Er zijn dichters met dichtwerk waaraan we ons gewoon moeten (leren) overgeven.  

Kristensen is uitgesproken lovend over Luis H. Daal (Curaçao, 1919 – Nederland, 1997) en Nydia Ecury (Aruba, 1926 – Curaçao, 2012), dichters uit Papiamentstalige samenlevingen. Over Ecury – waarvan een keuze in vertaling verscheen onder de titel Een droom die ik heb (Haarlem, 2013) – stelt hij onder meer, dat “haar gedichten pogingen zijn om alledaagse situaties als existentiële ervaringen te herbeleven. […] Het werk van Nydia Ecury treft mij als een dichtstijl die dit bewerkstelligt: zonder omhaal verhalend, prachtig beeldend, soms bruut, niets en niemand ontziend, vooral niet zichzelf, vaak met een vleugje humor. Waarheid blijkt onverborgenheid te zijn. De dingen worden beeldend onthuld.” (p. 259)

Kortom, dichten is een inspirerende inspanning, een voortdurende bezigheid van auteur én lezer om iets te leren omtrent de mystieke werkelijkheid van ons bestaan. Zonder eindstation. Er gebeuren dingen, dichters gaan er niet aan voorbij, ze zetten aan het denken, ze roepen beelden op en er breken momenten aan wanneer we ervaren “licht te worden als een veertje in de wind”. Een gedicht kan even iets van de mysterieuze trillingen laten voelen, die tekenend zijn voor het leven in het algemeen en dat van de Cariben in het bijzonder.

Eerder verschenen in Antilliaans Dagblad, 30 december 2019