"Ik heb altijd gedacht dat het Paradijs een soort bibliotheek zou zijn" - Jorge Luis Borges

Coke

Woensdag, 29 juni, 2005

Geschreven door: Ad Fransen
Artikel door: Martien Versteegh

Journalist Ad Fransen

Met een flinke dosis zelfspot en zonder ook maar een keer een opvoedkundig vingertje op te steken, weet journalist Ad Fransen met zijn relaas over cocaïne je de rillingen door het lijf te jagen. Je begrijpt de verleiding, zou ergens wel heel graag die rit naar de hemel willen maken met wat van dat witte poeder, maar de door Fransen beschreven hel die altijd volgt is afschrikwekkend genoeg om er wijselijk niet aan te willen beginnen.

Gewapend met veel feitenkennis over de geschiedenis en de werking van het spul en ontwapenend door zijn ontboezemingen en persoonlijke anekdotes, schetst Fransen het leven van een coke-verslaafde. En als je de man mag geloven, lopen er meer verslaafden rond dan je ooit had vermoed. Amsterdam ziet blauw, of moet ik zeggen rood, of wit, van de gebruikers én van de dealers: ‘Geef me een plattegrond van Amsterdam en een doosje spelden, liefst met van die rode knopjes. En in een mum van tijd zorg ik ervoor dat die hele kaart – van het Oosterpark tot de Haarlemmerpoort, van de Zeedijk tot het chique Amsterdam-Zuid – bezaaid is met rode puntjes. Allemaal deal-adressen waar je terecht kunt voor je coke. En geef me er nog een liniaal bij en een rood potlood bij en ik trek een wirwar aan lijnen. Dat zijn cokeroutes. Van taxi-chauffeurs, fietskoeriers, scooter-Marokkaantjes. Op de step brengen ze het nog langs als het moet.’

De coke heeft veel bijverschijnselen. In eerste instantie alleen maar positieve: je krijgt een enorme hoeveelheid energie, gelooft dat je alles kunt, kunt ook eindeloos doorgaan. Het helpt je bij het schrijven van briljante artikelen. Maar dan… dan komt de kater: ‘En die klotekaters, die vermoeidheid de volgende dag, de duizelingen, de depressies, dat opgeblazen hoofd in de spiegel, de verloren dagen, dat belachelijke machogedoe, het cynisme, die verderfelijke dealers, geldtekort, stekende koppijn, dozen aspirines, strippen slaappillen… ik was het goed zat. Ik moest ervan af. Ik was vooral mijzelf zat, zou ‘t liefst van mezelf afwillen. […] Op, leeg, uitgeflakkerd was ik. Afgestompt voelde ik me. Foute beeldspraak, ik weet ‘t wel, maar het kwam me mijn neus uit.’ Zo creëert hij een realistisch beeld van alle ups en downs die hij jarenlang om zich heen registreerde en zelf meemaakte.

En nog steeds meemaakt? Want of hij volledig is afgekickt wordt niet duidelijk. Dat het moeilijk is dat voor elkaar te krijgen maakt hij des te duidelijker. Naast alle hierboven beschreven bijwerkingen is paranoia ook een veelvoorkomend gevoel bij cokegebruikers. Ook dat kan leiden tot hilarische gebeurtenissen, voor de lezer, maar angstaanjagende voor de gebruiker. En soms bekruipt je als lezer ook wel het gevoel dat Fransen nog niet geheel van zijn paranoia af is. Natuurlijk zal het waar zijn dat hij er, zogenaamd, een goede neus voor heeft gekregen, dat hij het opmerkt als iemand coke gebruikt, maar soms lijkt het of het niet alleen gebruikelijk is in een bepaalde scene, maar of iedere kunstenaar, bekende Nederlander en hippe man of vrouw aan de coke is. Zo haalt hij koppen aan uit de krant over artikelen die volgens hem allemaal gerelateerd zijn aan de cocaïne: ’Wethouder praat zijn mond voorbij over hoerenbezoek. Coke. Kermis in Volendam loopt uit de hand. Coke. Boekhouding radiostation doorgelicht. Coke.’

Het Weer Magazine

Waar of niet, paranoia of niet, Fransen slaagt erin het cokeprobleem op een goede manier onder de aandacht te brengen. Het is geen literair hoogstandje, maar die pretentie heeft het ook niet. Een zeer vermakelijk en tevens een wat verontrustend boek dat eigenlijk op de verplichte leeslijst van iedere middelbare scholier zou moeten komen te staan.