"Ik heb altijd gedacht dat het Paradijs een soort bibliotheek zou zijn" - Jorge Luis Borges

Dagboek van een boekverkoper

Vrijdag, 20 oktober, 2017

Geschreven door: Shaun Bythell
Artikel door: Onbekend

Zou ik boekverkoper de métier willen zijn?

[Voorpublicatie] “Op zijn achttiende zag Shaun Bythell die eigenzinnige boekhandel in het Schotse kustplaatsje Wigtown voor het eerst. ‘Die tent bestaat over een jaar niet meer,’ zei hij toen achteloos tegen een vriend van hem. Dertien jaar later bestaat de boekhandel nog steeds en is Shaun de eigenaar van het grootste antiquariaat van Schotland. In Dagboek van een boekverkoper doet Shaun verslag van zijn dagelijks leven in en rond de winkel en laat hij ons zien hoe hij als boekverkoper overleeft in onze digitale tijd, hoe je omgaat met lekkages die maar terug blijven komen, met een zwarte kat die telkens op je boeken gaat zitten, met personeel dat graag zijn eigen plan trekt en met klanten die soms wel heel aparte wensen hebben. Ook neemt Shaun ons mee op reis als hij in zijn oude rode Renault door Schotland rijdt op zoek naar bijzondere boeken. Dit is het hartverwarmende verhaal van een man die leeft voor, met en tussen de boeken.” [Van de achterflap]

De Leesclub van Alles publiceert een deel uit de maand februari 2014

Februari 2014

Geschiedenis Magazine

“Zou ik boekverkoper de métier willen zijn? Op de keper beschouwd – ook al was mijn werkgever nog zo aardig en had ik het bij tijd en wijle best naar mijn zin – nee.”
George Orwell, Bookshop Memories, Londen, november 1936

Orwells bedenkingen tegen het boekverkopersbestaan zijn begrijpelijk. Uitbaters van boekwinkels worden vaak neergezet als kribbig, contactgestoord, misantropisch – een karikatuur die Dylan Moran tot in de perfectie uitbeeldt in Black Books – en dat beeld lijkt (in grote lijnen) te kloppen. Er zijn natuurlijk uitzonderingen; veel boekverkopers voldoen totaal niet aan dit plaatje. Ik helaas wel. Toch ben ik niet altijd zo geweest; volgens mij was ik voordat ik de winkel overnam best vriendelijk en makkelijk in de omgang. Dat ik nu zo’n chagrijn ben, komt door het niet-aflatende spervuur van domme vragen van klanten, de precaire financiële situatie van mijn zaak, de eindeloze discussies met mijn personeel en al die dodelijk vermoeiende zeikers die altijd zo nodig een paar penny moeten afdingen. Maar zou ik het anders willen? Nee.

Mijn eerste kennismaking met The Book Shop in Wigtown was toen ik achttien was en na mijn kostschooltijd tijdelijk thuis woonde voordat ik aan mijn studie begon. Ik weet nog dat ik met een vriend langs de winkel liep en met hem wedde dat ze binnen een jaar ter ziele zouden zijn. Toen ik twaalf jaar later met kerst bij mijn ouders logeerde, liep ik er naar binnen om te zien of ze Three Fevers van Leo Walmsley hadden. Ik maakte een praatje met de eigenaar, waarbij ik liet vallen dat ik geen werk kon vinden dat ik leuk vond. Hij vertelde dat hij wilde stoppen en vroeg of ik er oren naar had zijn zaak over te nemen. Toen ik zei dat ik daar het geld niet voor had, antwoordde hij: ‘Dat hoeft ook niet, daar is de bank voor.’ Nog geen jaar later, op 1 november 2001, precies een maand na mijn eenentwintigste verjaardag, was ik eigenaar van The Bookstore. Misschien had ik van tevoren beter dat essay van George Orwell kunnen lezen. Wat hij in 1936 schreef, klopt nog steeds als een bus. Zijn essay is zowel een hommage als een waarschuwing aan naïevelingen als ik dat de tweedehandsboekenwereld geen idylle is waarin je bij een behaaglijk haardvuur lurkend aan je pijp Gibbons Decline and Fall tot je neemt terwijl een stroom innemende klanten zich op intelligente wijze met je onderhoudt, waarna ze met tassen vol boeken en met achterlating van stapels flappen het pand verlaten. Dat beeld strookt totaal niet met de werkelijkheid. Van elk beeld dat Orwell in zijn essay schetst, is ‘het soort mensen dat bij ons binnenkwam was meestal van het type dat je overal het bloed onder de nagels vandaan haalt, maar bij uitstek in een boekwinkel zijn kans schoon ziet’ misschien wel het raakst van allemaal.

Van 1934 tot 1936, in de tijd dat hij zijn roman Keep the Aspidistra Flying schreef, werkte Orwell een paar dagen per week bij Booklover’s Corner in Hampstead. Zijn vriend Jon Kimche typeerde hem als iemand die uitstraalde dat hij de clientèle zijn boeken niet waard vond, een houding die veel boekverkopers vast bekend zal voorkomen. Om een beeld te geven van de overeenkomsten – en vaak ook de verschillen – van het boekverkopersbestaan nu en in Orwells tijd, heb ik aan het begin van elke maand in mijn dagboek een citaat uit Bookshop Memories gezet.

In mijn jeugdjaren was Wigtown een bedrijvige provincieplaats. Mijn twee jongere zusjes en ik zijn opgegroeid op een boerderij zo’n anderhalve kilometer van het stadje, en vergeleken bij de met schapen bespikkelde kwelders rond de boerderij was Wigtown een duizelingwekkende, gonzende metropool. Het telt een kleine duizend inwoners en ligt in Galloway, in de vergeten zuidwesthoek van Schotland. Het is een landschap van glooiende drumlins op een schiereiland dat de Machars wordt genoemd (naar het Gaelic woord machair, dat ‘vruchtbaar, laaggelegen grasland’ betekent),met een kuststrook van zestig kilometer met zandstranden, hoge rotsen en grotten. Ten noorden van de Machars liggen de Galloway Hills, een prachtige, nagenoeg ongerepte wildernis waar de Southern Upland Way zich doorheen slingert. Blikvanger van Wigtown is de County Buildings, een imposant hôtel de ville-achtig stadhuis dat ooit het bestuurlijke hoofdkwartier vormde van wat ter plaatse ‘de Shire’ wordt genoemd. Jarenlang dreef de economie van Wigtown op een coöperatieve zuivelfabriek en op de zuidelijkste whiskystokerij van Schotland, Bladnoch, die samen het gros van de inwoners van werk voorzagen. Destijds was er veel meer werkgelegenheid in de agrarische sector dan nu, vandaar dat iedereen in en rond het stadje emplooi had. In 1989 werd de zuivelfabriek echter opgeheven, waardoor 143 werknemers op straat kwamen te staan; de whiskystokerij – sinds 1817 in bedrijf – sloot in 1993 haar deuren. De impact op het stadje was gigantisch. Waar eerst een ijzerhandel, een kruidenier, een cadeauwinkel, een schoenenzaak, een snoepwinkeltje en een hotel waren, zag je nu dichtgetimmerde deuren en geblindeerde etalages.

Sinds een paar jaar staat Wigtown er weer wat beter voor en ademt het stadje weer iets van optimisme en elan. De leegstaande zuivelfabriek biedt momenteel onderdak aan een toenemend aantal bedrijfjes waarvan een smid, een opnamestudio en een fornuizenmaker de grootste zijn. De whiskystokerij heeft in 2000 een bescheiden doorstart gemaakt onder de bezielende leiding van een Noord-Ierse ondernemer, Raymond Armstrong. Ook Wigtown zelf is opgeleefd en telt nu een aantal boekwinkels en boekverkopers. De dichtgetimmerde etalages en deuren zijn weer open en daarachter floreren allerhande kleine zaakjes.

Iedereen die korter of langer in mijn winkel heeft gewerkt, zegt dat interacties met klanten ruimschoots genoeg materiaal opleveren voor een boek – Weird Things Customers Say in Bookshops van Jen Campbell is daar een goed voorbeeld van. Behept met een geheugen als een zeef ben ik daarom begonnen voorvalletjes in de winkel op te tekenen als geheugensteuntje voor een eventueel boek. Als de startdatum nogal lukraak gekozen lijkt, dan klopt dat. Het idee om dingen op te schrijven is gewoon op 5 februari bij me opgekomen, en mijn ‘geheugensteuntje’ heeft vanzelf de vorm gekregen van een dagboek.

Woensdag 5 februari

online bestellingen: 5
boeken gevonden: 5

Vanmorgen om vijf voor halftien belde iemand uit Zuid-Engeland die erover denkt om in Schotland een boekwinkel over te nemen. Hij wilde weten hoe je de waarde van een zaak met een inventaris van twintigduizend boeken taxeert. Het logische antwoord zou zijn: ‘man, begin er niet aan,’ maar ik heb hem gevraagd welk bedrag de huidige eigenares noemde. Zij ging uit van een gemiddelde verkoopprijs van £6 per boek en stelde voor het resulterende totaalbedrag van £120 000 door drie te delen. Ik zei dat hij dat minstens door tien kon delen, en waarschijnlijk zelfs door dertig. Bulkverkoop is tegenwoordig nagenoeg onmogelijk omdat bijna geen enkele handelaar bereid is grote partijen over te nemen, en de enkeling die het wel doet, betaalt maar een habbekrats. Boekwinkels
zijn momenteel schaars en zitten vaak met een grote voorraad. Het is dus een kopersmarkt. Zelfs toen ik mijn zaak kocht, in de goede tijd, taxeerde de vorige eigenaar zijn inventaris van honderdduizend
boeken op hooguit £30 000.

Misschien had ik die man moeten aanraden om (naast Orwells Bookshop Memories) het intrigerende The Bankrupt Bookseller Speaks Again van William Y. Darling te lezen voordat hij zich in zijn boekwinkelavontuur stortte. Beide boeken zijn verplichte kost voor de aspirant-boekverkoper. Darling was overigens niet de bankrupt bookseller uit de titel; hij was uitbater van een manufacturenzaak in Edinburgh, maar wist zeer overtuigend de indruk te wekken dat hij over bestaande personen schreef. De details zijn griezelig goed getroffen; Darlings fictieve boekverkoper – ‘ongesoigneerd, ongezond, op het eerste gezicht een flets en oninteressant persoon, maar toch iemand die, als hij de geest krijgt, buitengewoon eloquent over boeken kan praten’ – is een haarscherp portret van een  tweedehandsboekenverkoper.

Nicky kwam vandaag werken. Ik kan geen fulltime personeel meer betalen, met name in de slappe, koude wintermaanden, en ben daarom afhankelijk van de even capabele als excentrieke Nicky. Zij
staat twee dagen per week in de winkel zodat ik op boekenjacht kan gaan of andere klussen kan doen. Ze is achter in de veertig en heeft twee volwassen zoons. Ze woont in een huisje boven Luce Bay, zo’n
drieëntwintig kilometer van Wigtown, en is Jehova’s getuige. Dat plus haar merkwaardig nutteloze stukjes ‘handenarbeid’ geven een beetje een idee hoe ze is. Ze maakt praktisch al haar kleren zelf en is
zuinig op het krenterige af, al deelt ze het kleine beetje dat ze heeft gul met anderen. Elke vrijdag brengt ze iets mee wat ze de avond ervoor, na de samenkomst in de koninkrijkszaal, uit de container achter
de Morrisons supermarkt in Stranraer heeft gevist. ‘Vreetvrijdag’ noemt ze het. Haar zoons omschrijven haar als een ‘verlopen zigeunerin’, maar voor mij maakt ze net zo deel uit van de inventaris als de
boeken. Zonder haar zou de zaak een hoop van zijn charme missen. Vandaag was het geen vrijdag, maar toch had ze iets smerigs uit de container bij Morrisons meegenomen: een pak samosa’s, zo papperig dat ze nauwelijks als zodanig te herkennen waren. Ze kwam uit de stromende regen binnen, stopte me het open pak toe en zei: ‘Hierzo, samosa’s. Zalig toch?’ Vervolgens stak ze er een in haar mond, waarbij ze klodders drab op de toonbank en de vloer morste.

In de zomermaanden heb ik één, hooguit twee studenten rondlopen. Dan heb ik de handen vrij voor activiteiten die het leven in Galloway zo idyllisch maken. De auteur Ian Niall schreef ooit dat hij als kind heilig geloofde dat Galloway het ‘land van melk en honing’ was waar de juf van de zondagsschool het over had, deels omdat er bij hem thuis op de boerderij altijd eten in overvloed was, maar ook omdat het – voor hem – zo’n paradijselijk oord was. Ik koester dezelfde liefde voor Galloway. Dankzij de meiden in de winkel heb ik de luxe om zelf te kunnen bepalen of ik wil gaan vissen of zwemmen of een eind door de heuvels wandelen. Nicky noemt ze mijn ‘wee pets’, mijn meiskes.

De eerste bezoeker van de dag (om halfelf ) was een van onze weinige vaste klanten: Mr. Deacon, een welbespraakte eindvijftiger met de buikomvang die het lot is van iedere asportieve middelbare man. Zijn dunne haar zit over zijn schedel gekamd op die doorzichtige manier waarmee kalende mannen weelderig hoofdhaar proberen te veinzen. Hij ziet er in zoverre verzorgd uit dat zijn kleren van goede makelij zijn, maar hij draagt ze niet met zorg: voor details als een ingestopt overhemd, gesloten knopen en dito gulp heeft hij geen oog. Het lijkt alsof zijn kleren met een kanon op hem zijn afgeschoten en zo aan hem zijn blijven hangen. Maar in veel opzichten is hij de ideale klant; hij neust nooit rond en komt alleen langs als hij precies weet wat hij wil. Zijn verzoek gaat meestal vergezeld van een uitgeknipte recensie uit The Times, die hij voorlegt aan degene die toevallig achter de toonbank staat. Hij is kort van stof en maakt nooit zomaar een praatje, maar hij is nooit onbeleefd en rekent zijn aankopen altijd meteen af. Verder weet ik niets van hem, zelfs zijn voornaam niet. Eerlijk gezegd vraag ik me af waarom hij zijn boeken bestelt via mij terwijl Amazon zoveel makkelijker is. Misschien heeft hij geen computer. Misschien wil hij er geen. Of misschien hoort hij tot het uitstervende ras van mensen die beseffen dat als je de boekwinkel als instituut wilt behouden, je daar je boeken moet kopen.

Rond de middag kwam een vrouw in legerbroek en baret naar de kassa met zes boeken, waaronder twee puntgave, vrijwel nieuwe en oorspronkelijk peperdure kunstboeken. Het totaalbedrag kwam op £38; ze wilde korting, en toen ik het afrondde op £35, zei ze: ‘Kun je er geen 30 van maken?’ Het is elke keer een aanslag op mijn geloof in het inherente fatsoen van de mens wanneer klanten
– terwijl ze nota bene korting krijgen op producten die al tegen een fractie van de oorspronkelijke prijs weggaan – zich gerechtigd voelen daar nog eens dertig procent op af te dingen. Ik zei dus nee,
en ze heeft netjes £35 betaald. Janet Street Porters suggestie om iedereen die in een legerbroek rondloopt onder dwang in een gedemilitariseerde zone te droppen heeft sindsdien mijn warme steun.

kastotaal £274,09
27 klanten