"Ik heb altijd gedacht dat het Paradijs een soort bibliotheek zou zijn" - Jorge Luis Borges

Dames voor Darwin: Over feminisme en de evolutietheorie

Zondag, 2 juni, 2019

Geschreven door: Onbekend
Artikel door: Karl van Heijster

Postmodern feminisme versus wetenschap

[Recensie] Vraag westerlingen of ze vinden dat vrouwen en mannen gelijke rechten en kansen verdienen en de overgrote meerderheid antwoordt positief. Vraag of je hen feminist mag noemen en amper een kwart stemt daarmee in. Waar komt deze ‘feministische paradox’ vandaan? Eén van de antwoorden op die vraag, ligt ongetwijfeld in het gedachtegoed van een luidruchtige groep postmoderne feministen. In Nederland worden ze vertegenwoordigd door bijvoorbeeld antropologe Gloria Wekker, columniste Asha ten Broeke en filmmaakster Sunny Bergman. Met hun aversie voor biologische verklaringen en sociaalconstructivistische stokpaardjes, keren ze zich tegen alle vormen van conventionele wijsheid – en bij tijden zelfs tegen het idee van wijsheid in het algemeen. In Dames voor Darwin: Over feminisme en evolutietheorie opent germanist en doctor in de wijsbegeerte Griet Vandermassen een felle aanval op de on- en antiwetenschappelijke denkbeelden van deze groep.

De wetenschap in het algemeen, en biologie en de evolutietheorie in het bijzonder, zijn nogal eens aangegrepen om de ongelijke behandeling van mannen en vrouwen te rechtvaardigen, dat is waar. Vandermassen wijdt in haar boek uitgebreid uit over de wetenschappelijke missers die uit Darwins Victoriaanse wereldbeeld voortvloeiden, en laat geen moment onverlet om het, naast seksistische ook racistische sociaal darwinisme van Herbert Spencer te veroordelen. Tot zover hebben de postmoderne feministen dus een punt. Maar zulke fouten rechtvaardigen op geen enkele manier de idee om de wetenschap in het algemeen, en biologische verklaringen in het bijzonder, dan maar geheel en al te verwerpen. Zoals Vandermassen het zelf zegt: “Omdat wetenschap een menselijke en dus feilbare bezigheid is die niet noodzakelijk tot maatschappelijk waardevolle toepassingen leidt, blijft wetenschapskritiek broodnodig. Maar wie de wetenschap als een ideologische constructie verwerpt, gooit het kind met het badwater weg.”

Erger nog, de antiwetenschappelijke houding van postmoderne feministen leidt tot de ontwikkeling van flauwekultheorieën die zich kunnen meten met de grootste onzinnigheden die in naam van de evolutieleer zijn verkondigd. Vandermassen ontleedt deze ideeën zo vlijmscherp onderkoeld – als je haar kritieken als aforismen zou bundelen, zou je ze zó opnieuw uit kunnen geven. Ter illustratie:

Over het idee dat wetenschap niets meer dan een sociale praktijk zou zijn, niet hoger in rang dan bijvoorbeeld voodoo of regendansen: “Het is een misvatting dat het waarheidsstatuut van een wetenschappelijke stelling gewoon een sociale afspraak zou zijn. De legitimatie van een bepaalde stelling door een wetenschappelijke gemeenschap ligt niet in de aanspraak op waarheid van die gemeenschap, maar in de kracht van het bewijsmateriaal.” Over de vermeende gegenderde en geracialiseerde lading van de wetenschappelijke praktijk tout court: “Uit het feit dat de moderne wetenschap in West-Europa ontstond en tot voor kort vooral het werk van blanke mannen was, volgt niet dat ze een inherent westerse en blanke, mannelijke activiteit is.” En over de combinatie postmodernisme-feminisme: “Het postmodernisme impliceert de volledige verwerping van rationaliteit en onthechte objectiviteit en lijkt zo de legitimiteit van pogingen om de wereld vanuit een feministisch perspectief te beschrijven, te ondermijnen.”

Heaven

En dan hebben we het alleen nog maar over de (wetenschaps)filosofische overpeinzingen van menig postmodern feminist. Hun sociologische verklaringen moeten er net zo zeer aan geloven. De achterstelling van vrouwen zou het gevolg zijn van een stereotypering, maar: “Stereotypedreiging en zelfvervullende voorspellingen staan op de steeds langere lijst van zogenaamd klassieke fenomenen van de sociale psychologie waarvan bij nader toezien maar weinig overeind blijft.” Er bestaat heden ten dage geen groter onrecht dan de ongelijkheid tussen man en vrouw, maar: “Het feminisme springt vaak erg slordig met het concept gelijkheid om en schrijft de meest uiteenlopende vormen van ongelijkheid met de meest uiteenlopende oorzaken lichtvaardig aan steeds dezelfde factor toe: seksisme.” De geobserveerde verschillen tussen man en vrouw zouden louter en alleen het gevolg zijn van socialisatie, maar: “Als feministen bij het beoordelen van sociaalconstructivistisch geïnspireerd onderzoek de lat nog maar half zo hoog zouden leggen [als ze voor evolutiebiologische onderzoeken doen], was het sociaal constructivisme al lang naar het rariteitenkabinet van de geschiedenis van de humane wetenschappen verwezen.”

Wie zich in de materie verdiept, vindt een overvloed aan bewijsmateriaal voor het idee dat mannen en vrouwen van elkaar verschillen. Hoofdstuk na hoofdstuk haalt Vandermassen de nieuwste evolutiebiologische inzichten aan om die stelling te illustreren. Daarbij benadrukt ze steeds opnieuw dat het om gemiddelden gaat, en dat uit de wetenschappelijk verkregen data nooit mag worden afgeleid dat vrouwen daarom andere rechten en plichten toekomen. Wie normen uit feiten af probeert te leiden, maakt zich schuldig aan de naturalistische dwaling. Postmoderne feministen zouden zichzelf van de last van al hun wetenschapsscepticisme en sociaalconstructivisme kunnen ontdoen zonder ook maar één van hun doelstellingen op te hoeven geven, als ze die dwaling in hun eigen werk zouden herkennen. Het is te hopen dat Vandermassens lucide betoog hen zo ver weet te krijgen. Uiteraard aangenomen dat ze redelijkheid niet op voorhand als mannelijk construct hebben verworpen.

Voor het eerst gepubliceerd op De Leesclub van Alles