"Ik heb altijd gedacht dat het Paradijs een soort bibliotheek zou zijn" - Jorge Luis Borges

Datumloze dagen

Maandag, 10 december, 2007

Geschreven door: Jeroen Brouwers
Artikel door: Annemijn Molenaar

Besprongen door oud zeer

Jeroen Brouwers Schrijft Een Boek. Zeven jaar romanstilte, en dan ontstaat Datumloze dagen, een pracht, opgedragen aan en opgezet als monoloog voor Roef Ragas. Want de overleden acteur –bewonderaar van Brouwers- zou er het theater mee in gaan. De première in Maastricht, op 13 mei 2008, staat nog steeds geprogrammeerd. De dood van Brouwers eigen zoon, vorig jaar, bracht ‘zijn chronologie in de war’. Vanuit die wanorde ontstond het idee voor dit boek: een datumloos, ongemarkeerd werk, dat in één zin lijkt te zijn uitgesproken.

Een oude man loopt door het bos. Telt de bomen. Eén, twee, drie. Zijn hoofdzorg: ‘Wat moet ik met tranen? Waarom tel ik boomstammen?’. Zijn verhaal is er één van een kunstenaar met bindingsangst, levensangst, mislukkingen. Als hij 23 is trouwt hij met Mirjam, en is hij ‘aan haar vastgekleefd met het gluton van het huwelijk’. Al na een half jaar stelt hij voor om te scheiden, maar zij wil een goedmaakkind. In Venetië, als de romantiek voor even oplaait, raakt ze zwanger. Nathan, ‘door God gegeven’, wordt geboren, het door hem ongewenste kind. Hij houdt er affaires op na, en verlaat uiteindelijk vrouw en zoon.

De man telt door. Hij zoekt nummering, volgorde voor zijn gedachten en gevoel. Maar zijn hoofd is overladen met onbegrensde schuld en schaamte, wanhoop en spijt. ‘Dit bos is een labyrint waarin ik hopeloos ben verdwaald, al ken ik iedere boom, struik, regenplas en zie ik verderop mijn witte huis’. De man, als docent verbonden aan internationale universiteiten, komt zijn zoon een paar keer tegen, zo om de tien jaar. Eerst in New York, waar Nathan muziek maakt op straat, later in Wenen, daarna in een café vlakbij Carré. Steeds herkent Nathan zijn vader, maar de vader zijn zoon niet: ‘Hoe zou ik mijn zoon moeten herkennen? Een vraag die als een leidmotief in zijn en mijn leven zou blijven gelden’.

Nathan klimt op in de musicalwereld en start een impresariaat. De afstand tot zijn vader is groot. De letterkundige moet niets hebben van musicals. Als hij bij uitzondering één van Nathans voorstellingen bezoekt zegt hij: ‘Ik zit tussen honderden blije mensen, die na ieder lied en dansje geestdriftig applaudisseren, terwijl ik me voel of ik in een horror vacui ben beland’. De jongen heeft een voor beide ouders onbekend temperament. Zijn vrolijkheid en levenslust verbazen, alsof alles in zijn leven theater is, en iedere ervaring stof voor musical.

Boekenkrant

Na jaren van verwijdering, belt Mirjam hem op. Nathan heeft een onbekende, ‘geheimzinnige’ ziekte en ligt al zeven maanden op de ‘comfortafdeling’ van het Academisch Ziekenhuis. Ze besluit het gesprek, binding zoekend, met ‘ons zoontje gaat dood’. De man reageert laconiek. ‘Zoontje? De kolos moet inmiddels veertig zijn.’

De vertelling verloopt zoals de verteller zijn herinneringen oproept: niet- chronologisch, verschillende personen of zichzelf aansprekend, associatief, dromend. Zijn taal is raak, zijn woorden zo knap naast elkaar gezet. Uitdrukkingen als ‘ze was lang van draad’ en ‘armen in accolade om hem heen slaan’ zijn in een boek dat zo bol staat angst en dood per ongeluk grappig. Brouwers schrijft allermooist. Nooit gezwollen, altijd kwetsbaar, in mineur op zijn sterkst.

In het ziekenhuis wordt de band tussen vader en zoon hecht. Nathan is de dromer in zichzelf gevolgd. Hij gaf het leven een trap, voorkwam betekenisloze datums. Vaders leven bestaat uit ‘willekeurige fragmentjes die geen gestructureerd geheel vormen, het leven als opeenvolging van toevallige anekdoten.’ Met Nathan gaat het fysiek steeds slechter. Door zijn zeldzame bloedziekte vormt hij voor artsen en studenten het ultieme studiemateriaal. Ogen worden verwijderd, ‘ze testen hem op van alles en nog wat alsof hij een resusaap is’.

De situatie wordt onhoudbaar. Nathan weegt niets meer, is blind aan één oog, zit onder de zweren en puisten. ‘Ze spuiten me plat, ze houden me buiten westen, ze hebben een plastic slang aan mijn pik gekoppeld, alle lust en leven zijn uit mijn pik verdwenen. Hij somde het onchagrijnig op, nooit klagerig, altijd evenwichtig en glimlachend’. Dan vraagt Nathan zijn vader om een gunst. Eén gunst, voor zijn hele leven. Vader, verwekker, besluit zijn zoon te helpen sterven. ‘Wat ik doe ervaar ik als een daad van schepping waarmee ik terugga naar het begin van alles. Wees maar niet bang, zoontje van me, ikzelf zal dat nog lang genoeg zijn.’


Laat hier je reactie achter:

Geef een reactie

Het e-mailadres wordt niet gepubliceerd. Vereiste velden zijn gemarkeerd met *

Alleen inhoudelijke reacties die gaan over het besproken boek en/of de recensie worden geplaatst.