"Ik heb altijd gedacht dat het Paradijs een soort bibliotheek zou zijn" - Jorge Luis Borges

De ballen van de koopman

Woensdag, 4 september, 2019

Geschreven door: Dorothee Sturkenboom
Artikel door: Jos Palm

De Hollandse koopman is de meest feminiene man op aarde

Mannen bepalen in onze genderbewuste tijd nog vaak het gezicht van de geschiedenis. Denk maar aan het rijtje archetype Willems waarmee onze historie geschreven zou kunnen worden: Willem de Zwijger, koning-koopman Willem I, vadertje Willem Drees, Willem van Hanegem (‘De Kromme’) en niet te vergeten de huidige Oranje-Willem oftewel Willy, de gewoonste vorst op aarde.

Wat kenmerkend voor een land heet, zou zijn af te lezen aan de eigenschappen van de Adam van de natie. Zo zit in elke Fransman wel een kleine Napoleon verstopt, in elke Duitser een bloedserieuze Luther en in elke Nederlander een Jan Burgerhart, de prudente handelsman uit de 18de-eeuwse educatieve roman Sara Burgerhart van Betje Wolf en Aagje Deken, “goed meegaand, maar zeker niet laf”.

De natie voegt haar zelfbeeld naar haar manbeeld. De Nederlander zou “bedaard, zindelijk, werkzaam, weldadig, nuchter en realistisch” zijn, oordeelde historicus Robert Fruin in 1871. Hij is het soort man dat te allen tijde de juiste maat van het midden zoekt, schreef volksopvoeder en predikant Johannes van der Palm eerder in diezelfde eeuw.

Machismo

Sindsdien heeft het beeld zich weten op te werken tot een roos op onze nationale hoed: het machismo is onze heer der schepping wezensvreemd en toch is hij geen watje: hij is een man die idealiter het vrouwelijke, zachte, in hem nooit de boventoon laat voeren, maar weet te munten en te beheersen.

Yoga Magazine

De idealisering van die karakterologische kwaliteit begon in de zeventiende eeuw, zo blijkt uit het boek De ballen van de koopman van Dorothee Sturkenboom, een historica die met gender-waakzame ogen naar het verleden kijkt zonder in het vingertje heffen van haar beroepsgroep te vervallen, en die ons duidelijk maakt dat de niet-neutrale blik meerwaarde heeft.

Haar onderzoek is in de eerste plaats een studie naar het ontstaan en de macht van beeldvorming. Ze wil achterhalen hoe het mogelijk is dat de zeventiende-eeuwse vaderlandse neringdoende, die op gewin en niet zozeer op achting uit is, emancipeert tot de model-Nederlander waarover stichtelijke traktaten vol lering worden geschreven.

Nooit passioneel

De karakterologie van de Nederlandse man, zo laat zij zien, begint bij de koopman. In de overgangstijd van de laat feodale samenleving vol martiale erecodes naar handelskapitalisme maakt hij een transitie door. Hij wordt van getolereerde slaaf van zijn handelshart tot de Mercator Honestus, de eerbare koopman. Het type man dat toegeeflijk, inschikkelijk, verstandelijk, berekenend en doortastend is, maar nooit passioneel.

Uiteraard ging zo’n revolutie van waarden niet vanzelf. Aanvankelijk is er argwaan. In het vaderland zelf, waar men zich zorgen maakt of de koopman de strijdvaardige mentaliteit niet ondermijnt (er moet een Tachtigjarige Oorlog gewonnen worden). Maar ook in de omringende landen wordt getwijfeld aan het nieuwe menstype, dat overigens in meer vroegkapitalistische urbane gebieden voor komt, maar dat bij ons in meest pregnante vorm verschijnt.

Is de Hollander wel een man van vlees en bloed, vragen buitenlanders zich af en ze beelden hem in 1612 in een geïllustreerde wereldhistorie af als een ongewapend, praatgraag, pacificerend personage dat overal kansen ziet, terwijl Duitsers en Zwitsers als krijgshaftige types ten tonele worden gevoerd. En is de Hollander wel een echte man, vraagt men zich af.

Wijven

In de Republiek bestaan relatief veel zelfstandige vrouwen met een winkeltje of een serieuze grootschalige nering, die zoals dat heette ‘de broek aan’ hadden (handelsweduwe Kenau Simons Hasselaer was er een van). “Zij mengen zich met handen en tong in mannenzaken”, schrijft een verontruste tijdgenoot; en weer een ander noteert dat in de lage landen “de hen kraait en de haan slechts mag kakelen”. Zulks moest, vreest men, wel afbreuk doen aan de mannelijkheid van de man.

In Nederland zelf daarentegen is er geen paniek, maar overheerst het vertrouwen: een beetje vent durft het een en ander over te laten aan zijn ‘wijf’ en ontwikkelt onderwijl enige soepele vrouwelijke kwaliteiten die de handel geen kwaad maar goed doen, zo luidt een gangbare opvatting.

Op vaderlandse bodem blijkt het ideaalbeeld van de handelaar als de plooibaarste man onverwoestbaar. Hij wordt zelfs in een zogeheten “algemeene characterkunde” als een “door de natuur zelve ten koopman geschapen” geschenk van God neergezet.

Kolonialisme

Maar verandert het imago in de Oost en de West? Gaat daar het type Jan Pieterszoon Coen en Piet Hein alsnog op de loop met het zachtaardige handelsheerschap thuis? Sturkenboom schrijft uitgebreid over de zwarte legende die ook de Nederlandse man overzee bezoedelt als een wrede tiran en slavenhouder. Maar zelfs die harde realiteit wordt op den duur weggestopt onder de dikke deken van de mythe van de ‘goede Nederlander’, een voorloper van het welgevallige leerstuk van ons land als ‘Gidsland’. Zo worden in een achttiende-eeuws standaardwerk, een soort Encyclopedie van het kolonialisme, de Nederlanders beschreven als “weldoeners van de mensheid”. “Hun zachtmoedigheid en hun goede vertrouwen deed hen de volkeren voor zich winnen”, is er te lezen.

Onze voorouders lieten zich de complimenten aanleunen en deden er zo nodig nog een schepje bovenop. Het imago van de Nederlandse koopman die zijn harde en zachte kanten voorbeeldig wist te incorporeren, mocht niet kapot. Zelfs niet als het zo evident haaks stond op de werkelijkheid als in de kolonie. Het beeld hing te nauw samen met onze winst en welvaart om mee te gaan rotzooien.

Dorothee Sturkenboom heeft een belangrijk en inzichtelijk boek geschreven. Het leert ons en passant waar onze koloniale onwetendheid vandaan komt, en schenkt ons veel behartenswaardige kennis over de oorsprong van het ideaalbeeld van de meest feminiene man op aarde.

Eerder verschenen in NRC Handelsblad