"Ik heb altijd gedacht dat het Paradijs een soort bibliotheek zou zijn" - Jorge Luis Borges

De blauwe bloem

Vrijdag, 18 mei, 2018

Geschreven door: Kompridis Novalis
Artikel door: Maarten Doorman

Achter klapperende ramen giert de wind

[Recensie] Het heeft even geduurd, maar na een paar honderd jaar is dan toch Heinrich von Ofterdingen (1802) in het Nederlands vertaald, met als titel De blauwe bloem. Helemaal onbegrijpelijk is het niet, dat een tot voor kort zo nuchter land als het onze een tijdje heeft moeten wachten. Want het is wel eens lastig de lijn in dit geheimzinnige verhaal van Novalis vast te houden en het dichterlijke proza heeft een hooggestemde, om niet te zeggen soms hysterische toon die niet elke lezer verdraagt.

Niettemin is De blauwe bloem het misschien wel belangrijkste boek van de Duitse romantiek en omdat die romantiek nooit meer uit onze wereld is verdwenen, is deze vertaling een mijlpaal. De roman begint met een gedicht (“Gij hebt mij met de ed’le drang verblijd / De wijde wereld in ’t gemoed te schouwen”) om dan te openen met een jongen die niet in kan slapen. Opgewonden denkt hij aan een ‘vreemdeling’ en verre landen, ‘achter de klapperende ramen gierde de wind; af en toe werd de kamer verlicht door het schijnsel van de maan.’

Wat een clichés! Hoe durft de uitgever te spreken van “een nog steeds schokkende originaliteit”? Het boek zit vol wandelingen bij maanlicht, oude eiken, edelstenen, beekjes, grotten, zingen bij het kampvuur, kluizenaars in het bos, bejaarde koningen en prinsessen, om maar niet te spreken van gevoelens als vertrouwen, roomzoete liefde, geluk, moed, troostende hoop, lokkend heimwee, vrees en geduld.

En toch klopt het, van die originaliteit, want de clichés worden hier voor het eerst aangemaakt, door Novalis, en door de andere toenmalige romantici in Duitsland en Engeland. Het boek is inderdaad veel origineler en fascinerender dan het lijkt, al kan alleen een huichelaar of een dweepzieke puber het een ‘pageturner’ noemen.

Heaven

In het begin gaat de hoofdpersoon met zijn moeder en enkele kooplieden op weg naar Augsburg om haar vader op te zoeken. Ze wisselen verhalen uit en praten over poëzie, waar de kooplieden weinig voeling mee hebben. Hoe anders vergaat het de jonge Heinrich von Ofterdingen, die voor zijn vertrek reeds rusteloos droomde van een blauwe bloem. Deze bloem vindt hij terug in het gelaat van Mathilde, de grote liefde die hij in Augsburg meteen in de armen valt. Haar vader, Klingsohr, roemrucht minnezanger, ontvangt de aankomende minstreel vol vreugde als schoonzoon.

Bij het verlovingsfeest vertelt Klingsohr een sprookje van een bladzij of dertig, waarin heidense en klassieke mythologie, christelijk gedachtegoed, oosterse verhalen en Egyptische symbolen het decor vormen van in elkaar overlopende gebeurtenissen. Het verhaal is, mild uitgedrukt, onnavolgbaar en de hedendaagse lezer kan zich moeilijk aan de indruk onttrekken dat de schrijver stijf van de opiaten stond toen hij aan deze passage begon. Hoewel drugs en romantiek veel met elkaar te maken hebben is dat echter allerminst het geval. Daarvoor is het goed iets te weten van Novalis en zijn ambities.

Novalis, pseudoniem van Friedrich von Hardenberg (1772-1801), studeerde rechten en later mijnbouwkunde en was bevriend met romantici als Ludwig Tieck en de gebroeders Schlegel. In 1795 verloofde hij zich met de twaalfjarige Sophie von Kühn, die twee jaar later stierf en Novalis reddeloos achterliet, waarna ook zijn broer Erasmus nog eens aan de tering overleed. In 1800 verschenen zijn Hymnen an die Nacht, gedichten vol doodsverlangen, maar tevens vol blij geloof in een wereld aan gene zijde. Het jaar daarop stierf hij zelf, 29 jaar en eveneens aan de tering, zoals het een romantische held betaamt. De blauwe bloem bleef onvoltooid, net als zijn leven.

In zijn uitstekende nawoord laat Arnold Heumakers zien dat het beeld van de wereldvreemde, vroeggestorven dichter wel enige bijstelling behoeft. De mijnbouwkundig ingenieur Von Hardenberg had namelijk een keurige baan als inspecteur bij de zoutmijnen in Sachsen. Volgens een oudere collega en vriend was schrijven voor hem slechts bijzaak. Dat lijkt nu ook weer overdreven. Belangrijker evenwel is de interesse van Novalis in natuurwetenschap, esthetica en vooral de toenmalige filosofie. En dan hebben we het niet over halfzachte feel good boeken die de filosofieschappen in de hedendaagse boekhandel vullen, maar over de systematische wijsbegeerte van Kant en diens leerling Fichte.

Kants Kritik der reinen Vernunft (1781) had een oude filosofische kwestie op een nieuwe manier op de spits gedreven. Zijn uitgangspunt, dat we de wereld slechts kennen voorzover onze zintuigen en ons verstand haar kunnen bevatten en vormgeven, riep de vraag op, wat er nu eerder is: de wereld, of kennis van de wereld, die haar pas tot stand brengt. Fichte nu had als uitgangspunt gekozen voor het absolute Ik, dat ons zekerheid verschaft over het bestaan van die wereld. Novalis wees, niet als eerste, op de willekeurigheid van zo’n keuze. Het is volgens hem aan de verbeeldingskracht te danken, dat de wereld gestalte krijgt. En verbeeldingskracht is bij Novalis ‘poëzie’, dezelfde poëzie waarover het in De blauwe bloem steeds gaat. Die minnezangers zijn niet alleen middeleeuwse dwepers, ze vervullen voor de geschoolde lezer ook een filosofische rol.

Dit is een van de dingen die aan de orde komt in Philosophical Romanticism, een academische bundel die het verband tussen romantiek en filosofie eens wat serieuzer onderzoekt. De Amerikaanse professor Jane Kneller laat in haar hoofdstuk zien, hoe Novalis tot Kant terugkeert, en elke metafysica afwijst. Maar tegelijkertijd legt hij zich niet neer bij diens opvatting, dat we de wereld slechts in zo beperkte mate kennen. Want door de wereld te romantiseren, er onze verbeelding op los te laten en, dankzij de poëzie, te begrijpen dat niets louter is wat het is, komen we veel verder. Die overtuiging behoort ontegenzeggelijk ook tot de ambities van De blauwe bloem, waarin binnenwereld en buitenwereld, droom en werkelijkheid, poëzie en filosofie versmelten, of liever: stuivertje wisselen.

Verder is dit wonderlijke, en heel goed vertaalde boek een Bildungsroman, zoals Heumakers terecht illustreert. Het toont de vorming van een persoonlijkheid, net als in Goethes Wilhelm Meisters Lehrjahre dat enkele jaren eerder verscheen en erg populair was. Alleen was Novalis kritisch. Weliswaar kende hij de tekst volgens de eerder genoemde vriend uit zijn hoofd, maar hij vond Wilhelm Meister een paar jaar later ‘een beroerd en onnozel boek’, een veel te gezellig, burgerlijk verhaal, waarin alles op zijn pootjes terechtkomt en de dubbelzinnigheid van het bestaan nergens wordt beseft.

Dat kun je van De blauwe bloem niet zeggen. Het is geen ontwikkelingsroman, het is een roman van rijping, die alles van meet af aan bevat. De blauwe bloem verschijnt reeds op de eerste bladzijde in een droom, en onderweg, in een grot afgedaald, leent onze dichter van de daar huizende kluizenaar een boek waarin hij zijn eigen dromen tegenkomt en zijn leven leest. Er is eigenlijk geen tijd of ontwikkeling. De Gouden Tijd van ooit staat op het punt weer aan te breken – dankzij de poëzie.

Het boek waarin Heinrichs leven staat opgetekend zitten we in zekere zin zelf te lezen, een mooi voorbeeld van de romantisering van de wereld. Het heeft in beide versies geen eind. Aan de lezer, en aan Novalis en aan Heinrich is het, de geschiedenis te voltooien, een geschiedenis die zich dan weer zal herhalen.

Deel I van De blauwe bloem heet De verwachting: hierin wordt zijn liefde vervuld. Het tweede deel daarentegen heet ‘De vervulling’, en daarvan bestaan slechts de eerste fragmenten. Had Novalis deze roman ooit kunnen voltooien, ondanks de schetsen die zijn vriend Ludwig Tieck daarvan publiceerde? In dit deel blijkt dat Mathilde dood is en Heinrich zwerft. Wordt hier de dood een vervulling, als in het christendom, of als in zijn Hymnen an die Nacht? Langzaam word je in de dubbelzinnigheden van dit boek weggezogen. En als het opgeschroefde verlangen naar een Gouden Tijd inmiddels wel heel ver van ons af staat, zegt dat misschien meer over ons dan we willen weten.

Eerder verschenen in De Volkskrant (15 september 2006) en op Maartendoorman.nl