"Ik heb altijd gedacht dat het Paradijs een soort bibliotheek zou zijn" - Jorge Luis Borges

De boomgrens

Maandag, 18 juli, 2022

Geschreven door: Ben Rawlence
Artikel door: Marnix Verplancke

Marnix Verplancke 

Interview – Ben Lawrence over zijn boek De boomgrens

Ben Lawrence trok door de noordelijke wouden van onze planeet, voelde de klimaatverandering aan den lijve en besefte hoe weinig we nog maar weten.

[Interview] Laten we beginnen met een raadseltje. Het beslaat een vijfde van de oppervlakte van de aarde, is het op een na grootste leefsysteem van de planeet en ligt aan de basis van de atmosferische circulatie, de oceaanstromingen en de poolwinden. Wat is het? Een of andere oceaan, denkt u nu misschien, of gaat u voor het Amazonewoud? Maar nee hoor, we hebben het over het boreale woud dat zich als een brede band rondom de noordelijke helft van de aarde slingert, van Schotland, waar het grotendeel gekapt is, over Scandinavië, Siberië, Alaska en Canada naar Groenland, waar zo stilaan de eerste spruiten weer opschieten. 

“Het boreale woud is voor onze planeet veel belangrijker dan het Amazonewoud,” vertelt Ben Lawrence, “het bevat een derde van alle bomen op aarde en staat in voor het wegwerken van een kwart van de menselijke emissies. En toch weten we er maar weinig over. Wellicht heeft het ermee te maken dat het zo goed als onbewoond is en vrij onzichtbaar op de kaart ligt. De Amazone ligt centraal, daar kun je niet naast kijken, terwijl het boreale woud helemaal in het noorden ligt. Uit het zicht is uit het hart, want waar er sinds de jaren 1980 bijzonder efficiënt actie gevoerd is om de bedreiging van het regenwoud op de agenda te zetten, is dit voor het boreale woud uitgebleven.”

Maar bedreigd is het evengoed, gaat Rawlence verder, en dat vooral door de toenemende droogte. “Die zorgt voor sterfte van de bossen natuurlijk, waardoor de boomgordel steeds smaller wordt, zeker in Siberië. In het noorden komen de bomen op veel plaatsen nu al tot aan de zee. Verder noordelijker kunnen ze dus niet meer. Maar in het zuiden neemt de steppe van Kazachstan en Mongolië toe. En dan is er nog de interactie van de bomen en de permafrost. Wanneer die verdwijnt door de opwarming, verdwijnen ook de bomen. En daarmee verdwijnt niet alleen de koolstofopslag in die bomen, maar komt ook methaan vrij uit die permafrost. Het boreale woud is dus bedreigd, maar het zal niet meteen verdwijnen. In tegenstelling tot de tropische wouden waarvan er door de uitdroging over pakweg twintig jaar alleen nog maar een paar plekjes hier en daar zullen overblijven.”

Archeologie Magazine

Een paar jaar geleden kreeg Rawlence het idee om dit boreale woud te bezoeken, de hele aarde rond dus, en toen hij ontdekte dat in bepaalde delen bepaalde bomen veel vaker voorkwamen dan in andere, had hij meteen de opbouw te pakken van het boek dat hij erover wou schrijven, De boomgrens. En dus trok hij naar Schotland, waar men met man en macht de grove den probeert te beschermen tegen de honger van de herten. In Scandinavië bezocht hij de sami die met de handen in het haar zitten omdat de berk er jaarlijks honderden meters noordwaarts oprukt, waardoor er nog amper graasland overblijft voor de rendieren die door meer regen en minder korstmos trouwens anders zijn smaken. In Siberië, dat meer dan de helft van het boreale woud omvat, verspreid over twee continenten en tien tijdzones, zag hij hoe het kappen van bomen de bodemtemperatuur met een paar graden kan doen dalen. In Alaska valt de spar ten prooi aan de bever, merkte hij, terwijl de populier een positieve invloed heeft op het water dat zo overvloedig voorkomt in Canada, omdat die ijzer verschaft aan het fytoplankton dat voedsel is voor kreeftjes, vissen en larven van bodemdieren. Afronden deed Rawlence op Groenland, waar de lijsterbes weer opschiet, tot wanhoop van velen allerhande exoten aangeplant worden en het door de barre weersomstandigheden die maken dat alles bijzonder traag groeit nog eeuwen of millennia zal duren voor er van een echt bos sprake zal zijn.

In Schotland verdwijnen de bomen, in Scandinavië trekken ze angstvallig snel noordwaarts en in Siberië verandert de samenstelling van het bos. Op geen twee plekken is hetzelfde aan de hand, lijkt het wel.

“De natuur is inderdaad heel gevarieerd en reageert ook zo. Dat is het mooie eraan. In oostelijk Siberië komen geen bevers voor, in westelijk Alaska wel, ook al liggen die twee slechts op een boogscheut van elkaar. Dat heeft grote gevolgen, aangezien de bevers dammen bouwen, waardoor er meren ontstaan. Je krijgt daardoor een heel andere waterhuishouding. En dan mogen we de invloed van de mens niet vergeten. We zien het boreale woud als wild en ongerept, maar de mens is er al tienduizenden jaren in actief. Schotland doet bijvoorbeeld zijn uiterste best om zijn zeldzame grove dennen te beschermen en er nieuwe bossen mee aan te leggen, maar die dennen zijn in feite niet inheems. De eerste zijn lang geleden van Oekraïne naar daar gebracht. Iets gelijkaardigs zou ook wel eens voor de Siberische lorken kunnen gelden. Genetisch onderzoek heeft aangetoond dat die in feite allemaal afkomstig zijn van bomen die oorspronkelijk in het grensgebied tussen Rusland en Kazachstan groeiden. Van daaruit heeft de lork zich dus verspreid en de reden waarom hij dat kon is dat de mens jacht maakte op de megafauna, zoals de mammoet, de wapiti en het paard, waardoor die de jonge scheuten niet snel genoeg konden opeten.”

Maar een zaak is universeel, zo lijkt het wel, het gevaar van bosbranden.

“Er zijn altijd bosbranden geweest en de natuur heeft er ook nood aan. Er zijn bepaalde dennenappels die hun zaden pas loslaten na een bosbrand, omdat er dan genoeg vrije ruimte is, zodat de zaden meer kans hebben om te ontkiemen. In Californië wordt er momenteel duchtig gedebatteerd over gecontroleerde bosbranden, enerzijds omdat ze nodig zijn en anderzijds omdat ze dan niet verschrikkelijk uit de hand kunnen lopen. Alle traditionele gemeenschappen begrijpen de revitaliserende werking van bosbranden en maken er ook gebruik van. Na een brand krijg je gras en konijnen. Die trekken lynxen en veelvraten aan. Daarna komen wapiti en kariboes en na een jaar of honderd is je bos hersteld en is het weer klaar om af te branden. Vuur is een manier om het bos te verjongen. Daarom noemen de Canadese indianen bosbranden ook vuurvogels. Wat we vandaag echter meer en meer zien is het verschil tussen een vuurtje maken in een diepvries en een vuurtje maken in een oven. In de diepvries brandt het een tijdje en gaat het uit. In een oven brandt het tot er niets meer overblijft. Ieder jaar gaat er meer bos verloren in branden, en dat is natuurlijk allesbehalve positief.”

Het eerste artikel over de menselijke bijdrage aan de klimaatverandering werd in 1961 geschreven door de Sovjet-wetenschapper Mikhail Budyko. Zestig jaar later lijkt diezelfde klimaatverandering Rusland volstrekt koud te laten. Wat is er gebeurd?

“Het ironische is dat in de Sovjetunie het niveau van het onderwijs en de sociale organisatie van de samenleving veel hoger lagen dan in het huidige Rusland. Vladimir Sukachev, de stichter van het onderzoeksinstituut dat ik in Krasnoyarsk bezocht, stond aan de wieg van een beweging die meer dan een miljoen vrijwillers telde die zich inzetten voor natuurbehoud en het stichten en beheren van nationale parken. Eens de Sovjetunie uiteengevallen was, bleek Rusland hier steeds minder geld en aandacht voor te hebben. Meer zelfs, de macht van Rusland is gebaseerd op klimaatontkenning en het ontginnen van gas en olie. 75% van de Russische economie is koolstofgerelateerd en het ziet er niet naar uit dat dit snel zal veranderen. Anderzijds biedt de klimaatverandering Rusland ook veel kansen. Momenteel zijn de bodemrijkdommen van Siberië moeilijk te bereiken. Hogere temperaturen maakt dat makkelijker. En dan is er de potentieel gigantische toename van het landbouwarsenaal. Die zou Rusland een strategisch voordeel bieden als exporteur van voedsel. Veel zuidelijker gelegen streken, zoals India bijvoorbeeld, zullen steeds vaker te kampen krijgen met hittegolven die de landbouw onmogelijk maken, waardoor ze op invoer zullen moeten vertrouwen. Rusland is nu al een landbouwreus en het zal alleen maar groeien in de toekomst.”

Hoe betrouwbaar zijn de gegevens die Rusland verstrekt over de klimaatverandering?

“In heel Siberië zijn er maar vier meetstations die zich bezighouden met het meten van de vrijkomende methaan uit de smeltende permafrost, waarvan er steeds maar een in werking is. Om echt iets te kunnen besluiten, zouden we een overzicht moeten hebben van twintig jaar, terwijl er nog maar tien jaar metingen uitgevoerd worden. Bovendien ontdekken we ook steeds nieuwe zaken die nog niet in de modellen van het IPCC meegenomen worden, zoals dat het methaan uit de zeebodem veel sneller vrijkomt dan gedacht omdat de zeebodem sneller ontdooit dan het land. We werken in feite altijd met achterhaalde modellen. Wat we bijvoorbeeld ook zien is dat de Siberische lork verdreven wordt door de grove den. Die haalt echter minder dan de helft van de CO2 uit de lucht dan die lork. De klimaatscenario’s van het IPCC zijn echter gebaseerd op de huidige samenstelling van de bossen en niet op hoe die geleidelijk aan verandert. Onze wetenschap schiet dus altijd tekort en het is belangrijk om dat te beseffen.” 

Moeten we dan een voorbeeld nemen aan Alaska, het meest gemonitorde deel van het boreale woud?

“De ironie is dat Alaska zo goed gemonitord wordt omdat het ook het meest geëxploiteerde deel is van het woud, met olie- en gaswinning en allerhande mijnen. Een oliebedrijf dat in Alaska een ontginningsvergunning wil moet sinds de jaren 1970 zwaar inzetten op natuurbescherming. Houtwinning en het type plantages dat we in Canada aantreffen komt daardoor in Alaska praktisch niet voor. Maar daardoor is het woud er niet beter aan toe. Het valt net zo goed ten prooi aan bosbranden. Bescherming biedt dus niet altijd een uitkomst. En dan zijn er de bevers natuurlijk, die voor overstromingen zorgen die de permafrost nog sneller doen ontdooien. Van alle boreale streken warmt Alaska daardoor het snelst van allemaal op, ook al wordt het zo goed gemonitord en beschermd.” 

Je bezocht overal traditionele volkeren, van de Sami in Lapland, over de Nganasan in Siberië en de Koyukon in Alaska tot de Inuït op Groenland. Hoe reageren zij op de klimaatverandering?

“Net zoals mensen op andere plaatsen op aarde. De een ontkent het, de ander legt er zich bij neer en gaat op zoek naar een andere job. Zij zitten net zo goed als wij vast aan hun koolstofverslaving. In Alaska zie je bijvoorbeeld een duidelijke generatiekloof, waarbij ouderen zeggen dat ze het geld van de olie-exploitatie nodig hebben en jongeren niet langer vergunningen willen uitreiken. Wat ik gemerkt heb is dat de volkeren waarmee ik contact had terug kunnen naar een klimaatneutraal leven, maar dat er slechts weinigen zijn die dit echt willen. Niemand wil terug naar het harde leven van vroeger, toen er geen elektriciteit was, en ik denk ook niet dat dit de weg vooruit is, maar we moeten wel op zoek gaan naar een manier om onze economie en onze maatschappij zo in te richten dat ze niet langer teert op onze omgeving. In die zin hoop ik dat we iets kunnen leren van de mensen die ik bezocht.”

Dat de natuur er niet is om geëxploiteerd te worden, maar dat we haar ook gewoon met rust kunnen laten?

“De traditionele volkeren uit het noorden wisten perfect het evenwicht te bewaren tussen conservatie en exploitatie. Zij wisten hoever zij konden gaan om het voortbestaan van het systeem niet in gevaar te brengen. En je had dat hier ook. In Engeland werden in het verleden de rivieren afgedamd en de wetlands beheerd zodat er genoeg landbouwgrond vrijkwam zonder dat de biodiversiteit daaronder te lijden had. Het moet mogelijk zijn om die werkwijze en die filosofie in ere te herstellen zonder daarbij al te veel in te boeten op onze leefwijze. Maar inboeten zullen we sowieso moeten doen. Het zal niet mogelijk zijn om onze huidige levensstandaard te behouden. We zullen moeten inkrimpen, lokaler produceren en minder consumeren.”

En een andere kijk op de natuur ontwikkelen?

“Ja, we zullen bomen bijvoorbeeld meer als bron van leven moeten gaan zien en niet langer als een bron van timmerhout. We hebben nog maar zes procent van de chemie van bomen onderzocht en uit die zes procent hebben we de meeste medicijnen gemaakt. Wie weet wat die overige 94 procent ons nog kan bieden?” 

Eerder verschenen in De Morgen