"Ik heb altijd gedacht dat het Paradijs een soort bibliotheek zou zijn" - Jorge Luis Borges

De Conservatieve Revolte

Dinsdag, 8 september, 2020

Geschreven door: Merijn Oudenampsen
Artikel door: Marcel Hulspas

Hoe de conservatieven wonnen

[Recensie] Het was een kwart eeuw geleden. Hans Janmaat zat nog in de Tweede Kamer, samen met twee collega-Centrumdemocraten. Ze werden met de nek aangekeken – nieuwe nazi’s waren het, volgens velen. Maar de sfeer was ook aan het omslaan.

Negen jaar daarvoor wist Janmaat maar ternauwernood ontkomen aan een gewelddadige overval door linkse activisten op een CD-partijbijeenkomst in Kedichem. Zijn secretaresse (later zijn vrouw) Wil Schuurman raakte zwaar gewond; het hotelletje op de dijk brandde af. De eerste, wrede reacties van ‘net goed’ maakten daarna al snel plaats voor een gevoel van schaamte. Zoiets hoorde toch niet in Nederland.

En met het besef dat ‘de strijd tegen neonazi’s’ ook te ver kon gaan, groeide het besef dat Janmaat al die jaren misschien toch, zij het op schrille toon, een belangrijk probleem had aangekaart. De immer groeiende groep immigranten in de grote steden.

Verguisd, maar toch…

Boekenkrant

Desondanks werd Janmaats roep om een immigratiestop weggezet als discriminatie, als nazisme. En dat mocht nooit meer. De Tweede Wereldoorlog was inmiddels uitgegroeid tot het morele ijkpunt van de Nederlandse samenleving. Dat schiep duidelijkheid. Wij waren ‘goed’. Janmaat was ‘fout’.

Hoogtepunt in dit collectieve heldendom was de uitbreiding in 1983 van artikel 1 van de grondwet, op voorstel van CPN-voorman Marcus Bakker. Discriminatie was voortaan verboden “op welke grond dan ook”. Bakker (eigenlijk zelf ook maar nét politiek paria af) kreeg voor zijn amendement de ganse politiek mee. De toekomst was immers aan de multiculturele samenleving. Maar na 1990 sloeg de twijfel toe. De oude stadswijken werden islamitische enclaves. De oude bewoners klaagden of verhuisden, en vroegen zich af waarom ze eigenlijk nog op de bestaande partijen stemden.

Het probleem was helder, maar de politiek wist er geen raad mee. Want niemand wilde geassocieerd worden met de Centrumdemocraten. De onvrede moest dus op omfloerste wijze worden geuit. En de eerste die dat luidop deed was Frits Bolkestein.

Neoconservatisme in Nederland

Bolkestein, zo constateert Merijn Oudenampsen in De conservatieve revolte, was een van de eerste Nederlandse ‘neoconservatieven’. Een bont gezelschap dat volgens hem geïnspireerd was geraakt door de neoconservatieve Reagan-revolutie in de VS en de opkomst van Margaret Thatcher in Groot-Brittannië. Later doken anderen op, zoals Herman Vuijsje, Bart Jan Spruit, Jaffe Vink, Jos de Beus, Paul Cliteur, Paul Scheffer en Hendrik Jan Schoo.

Als we het ontstaan van deze Gideonsbende willen begrijpen, dan moeten we volgens Oudenampsen naar de conservatieve helden in de Verenigde Staten kijken. Om te beginnen Friedrich Hayek, die beweerde dat socialisme de snelste weg was naar een dictatuur; daarnaast Leo Strauss, die zei dat een samenleving niet kan bestaan zonder een religie, een ideologie, kortom een vijand; Francis Fukuyama, die in zijn End of History op zoek ging naar een ‘nieuw verhaal’ dat (na de val van het communisme) het Westen zou kunnen binden en inspireren – en niet te vergeten Bernard Lewis en Samuel Huntington, mannen de islam aanwezen als de vijand die het Westen zo dringend nodig had. Zo waren er nog een paar.

Bolkestein las ze allemaal. Anderen lazen wat anders.

Tegen de progressieve generatie

De Nederlandse conservatieven werden gedreven door afkeer van de ‘normloze’ zestiger en zeventiger jaren, en van de normloosheid bij uitstek, de multiculturele samenleving. De los-vaste club was overtuigd dat zijn tijd zou komen en bereid om jarenlang in de politieke woestijn te dwalen totdat de rest van het land het licht zag. Voorlopig waren hun opvattingen onverteerbaar. Bolkestein koos voor zijn schot voor de boeg dan ook een podium op veilige afstand, in Luzern. Daar zei hij in een lezing voor de Liberale Internationale:

“De Europese beschaving is doordrenkt van de waarden van het christendom. Ook een liberale politicus zal dat erkennen. Na een lange geschiedenis met tal van zwarte bladzijden hebben rationalisme, humanisme en christendom een aantal fundamentele politieke beginselen voortgebracht, zoals: de scheiding van kerk en staat, de vrijheid van meningsuiting, de verdraagzaamheid en non-discriminatie. Het liberalisme claimt universele geldigheid en waarde voor deze beginselen. Dat is zijn politieke visie. Dit betekent dat volgens het liberalisme een beschaving die deze beginselen in ere houdt, hoger staat dan een beschaving die dat niet doet.”

Pseudo-intellectueel

Een beschaving doordrenkt van waarden… het christendom als medebedenker van de scheiding van Kerk en Staat…. Dat is zijn visie…; het was natuurlijk semi-intellectuele borrelpraat.

Maar Bolkesteins echte boodschap moest nog komen: de islam, zo vertelde hij zijn gehoor, ‘schuurde’ met de Europese beschaving. Moslimmigranten vormden dan ook een bedreiging voor onze beginselen. En al even gevaarlijk was in zijn ogen het ‘cultuurrelativisme’ van linkse intellectuelen die weigerden om het gevaar überhaupt te onderkennen.

Bolkestein was geen denker. Zijn werk, constateer de Tilburgse politicoloog Oudenampsen, staat bol van de tegenstrijdigheden. Maar hij gaf stem aan de groeiende onrust in de betere kringen. Dat gevoel van dreiging door “te veel buitenlanders”. Zijn lezing wordt wel beschouwd als het begin van de landelijke discussie over islam en immigratie. Maar dat is overdreven. Het bleef stil, op een korte uitbarsting van verontwaardiging na. Het land had meer tijd nodig om de neoconservatieve inzichten te omarmen. En anderzijds waren die inzichten nog niet aantrekkelijk genoeg.

Multiculturele babyboomers

In de jaren daarna speelde een bewonderaar van Bolkestein, Henk Jan Schoo, een voorname rol. Schoo, opgeklommen van redacteur bij Winkler Prins tot hoofdredacteur van Elsevier, schreef in 1995 een essay waarin hij, niet voor het eerst of laatst, uithaalt naar de linkse verloedering:

“Babyboomers voeren al zo’n vijfentwintig jaar het bewind in Nederland. […] Ze hebben de macht over het geschreven en gesproken woord, formuleren ideeën, bepalen wat de kwesties zijn, definiëren de werkelijkheid.”

En volgens Schoo blokkeerden ze ook het debat over de multiculturele samenleving – met een beroep op de Tweede Wereldoorlog:

“Artikel één van de grondwet, het anti-discriminatieartikel, is de hoeksteen van dit oorlogsbeeld. Door het land rijdt een trein met de leuze ‘één voor allen, allen voor één.’ Zo moet de jeugd worden bereikt en geïndoctrineerd met de enige ware leer. De herinnering aan de oorlog wordt dienstbaar gemaakt aan de heilsboodschap van de multiculturele samenleving.”

Succesvolle frames

Schoo’s kritiek op het inzetten van de Tweede Wereldoorlog was een eerste doorbraak. Janmaat – hij speelt in het boek van Oudenampsen vrijwel geen rol – had hier overigens niets meer aan. Ook de neoconservatieven meden hem als de pest. Oudenampsen schrijft dat zij zich lieten inspireren door Amerikaanse denkers, maar Janmaat riep al járen dat ‘links’ de steden liet verloederen. Het verschil was dat de neoconservatieven de schuld van links naar het verleden doortrokken.

Die linkse elite was niet alleen verantwoordelijk voor ‘het multiculturele drama’ (aldus Paul Scheffer) maar óók voor de komst van die immigranten in the first place. Ze had de islam actief hiernaartoe gehaald. Die suggestie stond volkomen haaks op de historische feiten maar Bolkestein, Schoo en consorten “definieerden de werkelijkheid” zogezegd dat ‘links’ de immigratie heeft georganiseerd en gestimuleerd. Een leugen die inmiddels bijna onuitroeibaar is.

Maar twintig jaar geleden kon je met een aanval op het linkse gedachtegoed geen verkiezingen winnen. Daarvoor werd dat gedachtegoed te breed gedragen. De hiervoor noodzakelijke extra aanpassing van het conservatisme werd uitgevoerd door Schoo’s tovenaarsleerling Pim Fortuyn – die hiermee het conservatisme ook in één klap onherkenbaar maakte.

De innovatie van Fortuyn

De Elsevier-columnist deed aanvankelijk niet meer dan lofliederen afsteken op het neoliberalisme. De emancipatie van de arbeider, de vrouw et cetera was voltooid, aldus Fortuyn, dus het tijdperk van de overheidsbetutteling was voorbij. De sociale zekerheid kon afgebroken worden en zaken als gezondheidszorg en onderwijs konden wat hem betreft worden geprivatiseerd.

Onder invloed van Schoo sloeg Fortuyns Thatcheriaanse lofzang na enige tijd om in een culturele klaagzang. De Europese beschaving werd bedreigd door de ‘achterlijke’ islam. En om dat te keren moest er afgerekend met de linkse, aan het pluche vastgeplakte linkse elite met zijn multiculti-geklets. Het probleem was dat die vreselijke linkse elite voor een maatschappelijke en ethische revolutie had gezorgd die zich niet meer liet terugdraaien.

Niemand wilde terug naar de bekrompen jaren vijftig, naar de vrouwen achter het fornuis en de homo in de kast. Er zat dus niets anders op dan deze verworvenheden stelen van links en beweren dat ze alleen bij rechts in veilige handen waren. Fortuyn volbracht deze intellectuele salto. ‘Wij’ Nederlanders moesten onze superieure westerse waarden (emancipatie, vrijheid van meningsuiting, et cetera) beschermen tegen de ‘achterlijke’ islam. De linkse elite kon dat niet.

Dankzij Fortuyn kon dus tegelijkertijd behaaglijk progressief zijn én tegen immigratie, anti-islam. Het bleek een gat in de electorale markt. De Lijst Pim Fortuyn gooide het Nederlandse politieke landschap volledig overhoop. Fortuyns opmars zou tragisch eindigen, maar dan heeft Oudenampsen de pen al neergelegd.

Ideeëngeschiedenis

Ideeën zijn belangrijk. Dat is de les die Oudenampsen ons wil meegeven. De conservatieve revolte schetst op overtuigende wijze hoe het Nederlandse neoconservatisme de weg vond naar de macht. Hoe het zich liet inspireren (al ontbreekt volgens mij ten onrechte de rol van Janmaat) en hoe ze omging met teleurstellingen: Geert Wilders, die uiteindelijk koos voor een one issue party – overigens is ook hij in dit boek nauwelijks aanwezig.

Oudenampsen besteedt vooral aandacht aan Amerikaanse inspiratiebronnen, om te benadrukken dat de omslag naar rechts van rond 2000 geen verandering is van een abstracte, ongrijpbare ‘tijdgeest’ (een loze verklaring met een lange traditie), maar dat deze veroorzaakt werd door een doelgericht opererende politieke beweging.

Hij pleit voor nieuwe aandacht voor de invloed van ideeën op de loop der gebeurtenissen. Maar wat hij vooral laat zien is hoe redelijk curieuze persoonlijkheden als Bolkestein, Ayaan Hirsi Ali en Pim Fortuyn die ontwikkeling stuurden.

Reviaanse ironie

En in de laatste tientallen pagina’s lijkt hij zijn boodschap zelf vergeten te zijn, wanneer hij komt te spreken over Theo van Gogh en GeenStijl. Het doelbewust kwetsen, de aanval om de aanval, met altijd de uitvlucht: “U begrijpt het niet, het is maar ironie”, kortom de stijl waar de rest van Nederland zo heerlijk overheen kan vallen, wordt door hem toegeschreven aan W.F. Hermans en Gerard Reve. Hier geen politieke analyse, geen speurtocht naar ideeën; er is slechts sprake van een stijlvorm die buiten zijn literaire oevers is getreden. Met dank aan internet, uiteraard. zoals Bert Brussen zei: “in het dagelijks leven ga je naar de wc, op internet laat je het gewoon lopen.”

Oudenampsen spreekt van een Nederlands nihilisme. Maar merkwaardig genoeg ontbreken hier de buitenlandse voorbeelden, inclusief de opkomende alt right-ideologie. Oudenampsen blijft keurig binnen de vaderlandse grenzen. Wellicht omdat nihilisten geen denkers zijn, wellicht omdat hij denkt dat dit nooit wat kan worden.

Maar laten we de kracht van ongeschreven ideeën niet verwaarlozen. Wie weet kan Oudenampsen over tien jaar een boek schrijven over hoe alt right in Nederland werd opgepakt, en de politiek veroverde.

Eerder verschenen op Sargasso