"Ik heb altijd gedacht dat het Paradijs een soort bibliotheek zou zijn" - Jorge Luis Borges

De dagboeken 1950-1962

Vrijdag, 19 februari, 2021

Geschreven door: Sylvia Plath
Artikel door: Quis leget haec?

Ze houdt van schrijven en dichten en is erg bezig met jongens en mannen

[Recensie] Waarom ik De dagboeken 1950-1962 van Sylvia Plath heb gelezen, leg ik uit in mijn blog over haar man, Ted Hughes. De dagboeken beschrijven wel een andere periode dan het brievenboek van Hughes. Het verhaal van Plath begint bij haar periode als beursstudente en eindigt een jaar voor haar zelfmoord in 1963, waar het brievenboek doorloopt tot 1998.

Ook de stijl is anders, een dagboek heeft nu eenmaal een andere toon dan een brief. Ik kan niet aangeven welk boek mij beter beviel, ik heb ze beiden (deze toch ook ruim 400 pagina’s) achter elkaar uitgelezen.

De dagboeken van Plath beginnen met studenten- en campusbelevenissen, zoals vriendjes die maar op één ding uit zijn, maar wat opvalt is dat Plath zich ook direct met grotere vragen bezig houdt;

“Waarom zijn mensen geobsedeerd door vernietiging en moord? Wat zouden we moeten beginnen met Rusland als we hen tot ruïne bombarderen?”

Boekenkrant

Ze houdt van schrijven en dichten en is erg bezig met jongens en mannen. Ze denkt zelfs al vroeg na over haar partnerkeuze en dan al, in haar studentenjaren duiken de eerste donkere gedachten bij haar op;

“God, als ik ooit na aan zelfmoord toe was, is het nu wel, met dat versufte, slapeloze bloed dat zich door mijn aderen sleept…Ik wil mezelf doden om aan alle verantwoordelijkheid te ontsnappen, miserabel terug te kruipen in de baarmoeder.”

In 1953 doet ze daadwerkelijk een poging maar dat mislukt. Dan ontmoet ze Ted Hughes en daar kan ze niet omheen. Die ontmoeting is te lang om te citeren maar wordt o zo prachtig beschreven. Het stel pendelt in de komende jaren tussen Engeland en de Verenigde Staten. Thema’s blijven geldzorgen, het produceren van gedichten, verhalen en romans en steeds maar weer de teleurstelling verwerken van afwijzingen. Plath loopt inmiddels bij een psychiater en haar stemmingen wisselen voortdurend. Zo moet ze af zien te rekenen met haar moederhaat;

“Maar ik heb, vanaf mijn achtste, de liefde van een vader niet meer gekend, de liefde van een altijd aanwezige man met wie ik bloedbanden had. Mijn moeder vermoordde de enige man die mijn leven lang van me gehouden zou hebben: kwam op een ochtend binnen met nobele tranen in haar ogen en zei dat hij voorgoed was heengegaan. Daarom haat ik haar. Ik haat haar omdat zij niet van hem hield. Hij was een monster. Maar ik mis hem. Hij was oud, maar zij trouwde met een oude man die mijn vader moest worden. Het was haar schuld. Verdomme nog aan toe.”(Haar vader overleed in 1940 ten gevolge van diabetes).

Uiteindelijk krijgen Plath en Hughes twee kinderen. Plath was er lange tijd niet aan toe omdat kinderen geld en tijd kosten, hun vrijheid en mogelijkheid om te schrijven zou er onder lijden. Plath draaide bij en had het later zelfs over een huis vol kinderen. Toch heeft ze haar demon uiteindelijk niet overwonnen en pleegde in 1963 zelfmoord. Zelf verwoordde ze het zo;

“Ik heb een goed ik, een ik dat houdt van luchten, heuvels, ideeën, lekker eten en vrolijke kleuren. Mijn demon zou dat graag om zeep helpen door te eisen dat het een feilloos toonbeeld is, en te zeggen dat het weg moet rennen zodra het ook maar iets minder is. Ik zal onverdroten mijn best blijven doen en weten dat ik dat doe, wat anderen ook mogen zeggen.”

Eerder verschenen op Quis leget haec?

Boeken van deze Auteur:

De glazen stolp

De dagboeken 1950-1962