"Ik heb altijd gedacht dat het Paradijs een soort bibliotheek zou zijn" - Jorge Luis Borges

De halalborrel

Zondag, 5 juli, 2020

Geschreven door: Onbekend
Artikel door: Marcel Hulspas

De welbespraakte moslim aan het woord

“Als ik moet kiezen tussen Nederland en Marokko dan kies ik voor Nederland, en het mooie van Nederland is dat ik mag zijn wie ik wil zijn, en dat is moslim, dus de hoofddoek blijft op. Ga me niet vragen mij anders voor te doen alleen maar om mij aan te passen aan de smaak van de meerderheid.”

[Recensie] Aldus Hanan, een studente van de Leidse hoogleraar Maurits Berger. Ze had zojuist een aanvaring gehad met haar vader die graag had gezien dat ze haar hoofddoek af zou doen omdat ze anders nooit een baan zou vinden. Maar Hanan had dat voorstel afgewezen, met bovenstaande woorden. Berger vond haar altijd al ‘welbespraakt’ maar wat zij daar even kort samenvatte, “was in een notendop precies waar de nieuwe generatie van moslimse Nederlanders mee worstelt.”

Berger, hoogleraar ‘Islam en het Westen’, is duidelijk in zijn nopjes met zijn studenten. En in het bijzonder met de studenten die bereid waren om deel te nemen aan zijn kleine ‘Denktanks’ van moslims en niet-moslims, bedoeld om elkaar dieper te ondervragen. Daar zitten vooral welbespraakte moslims in, als we hem mogen geloven, en hij neemt ze mee naar allerlei avondjes en bijeenkomsten. Want de ondertitel van De Halalborrel, de toekomst van de islam in Nederland, is volkomen onjuist. Die toekomst, daar gaat het in dit boekje niet echt om; hooguit filosofeert Berger een beetje over dit onderwerp in de laatste pagina’s. Nee, een veel betere ondertitel zou zijn geweest: de belevenissen van Maurits Berger in het islamdebat van de afgelopen 15 jaar. Want het ware onderwerp van dit boekje is Maurits Berger. Hij over zijn voorbeeldige studenten, zijn gedachten bij het grote en kleine nieuws, zijn deelname aan formele bijeenkomsten van politie en justitie, aan discussieavonden, tv-programma’s en ga zo maar door. En natuurlijk zijn ontmoetingen met welbespraakte moslims.

Berger wil geen aandacht bestreden aan ‘de islam’ want het hoort in de discussie (wat hem betreft) niet te gaan om het abstracte geloof maar louter om wat gelovigen ermee doen. (Dat zij zich daarbij beroepen op hun geloof, interesseert hem in wezen niet. Eigenlijk beschouwt hij geloof per definitie als een rechtvaardiging achteraf). Hij wil ook geen aandacht besteden aan extremisten want die krijgen wat hem betreft al genoeg aandacht. (Maar ja, ze vormen wel een kern van het probleem, dus zo wordt dit boekje toch een Hamlet zonder de prins.) In plaats daarvan maakt de lezer dus kennis met vele aardige, goedgebekte, oprecht verbaasde dan wel verontwaardigde moslims. De niet-moslims, zowel binnen en buiten zijn ‘denktanks’, blijven eendimensionaal en fungeren vooral als klankkast. Ze stellen de gebruikelijke vragen, plaatsen de bekende opmerkingen en luisteren vervolgens braaf of zelfs ‘stilletjes’ terwijl de welbespraakte moslims de kans krijgen om te shinen. Het is weer eens wat anders. Bergers aanpak is uiteraard legitiem maar tegelijkertijd komt het allemaal wat gekunsteld over. De lezer kan zich voorstellen dat Berger in sommige kringen de reputatie geniet een ongeneeslijke moslimknuffelaar te zijn.

Pf

Berger moet uiteraard niets hebben van geweld en ook niets van de starre, opdringerige salafistische versie van de islam. Hij heeft ook moeite met de neiging van moslims om zichzelf voortdurend als slachtoffers af te schilderen, terwijl ze hier in Nederland best wat vaker hun zegeningen zouden mogen tellen. En toch zijn ze slachtoffer van de Nederlandse samenleving. Nee, niet van ‘de media’, dat is een al te gemakkelijke valkuil die hij omzichtig weet te omzeilen. Nee, Berger constateert meer in het algemeen dat het publieke debat de afgelopen decennia veel harder is geworden, en dat de islam daarbij is meegesleurd. Er mag veel meer gezegd worden en dan moét het ook maar gezegd worden. Hij wijst er bijvoorbeeld op dat Theo van Gogh niet alleen zijn banvloed uitsprak over ‘geitenneukers’ maar ook een hekel had aan ‘christenhonden’. Een andere ontwikkeling buiten de islam om, waar moslims veel last van zouden ondervinden, is dat de ‘gewone’, niet of nauwelijks gelovige Nederlander eigenlijk niet weet hoe je met gelovigen moet omgaan. Of het nu gaat om moslims, streng gereformeerden of zelfs veganisten: de grote meerderheid vindt dat soort standpunten ‘gek’ en weet zich geen houding te geven. Ze zou het liefst zien dat iedereen ‘normaal’ doet en dat zijn of haar persoonlijk opvattingen onzichtbaar en onmerkbaar zijn. Het is allemaal waar. Maar hoe waar ook, het is toch jammer dat Berger ook hier geen aandacht besteedt aan wat niet-moslims in deze van hun medeburgers verwachten en verlangen. Ze blijven ‘stom’. En daarmee suggereert hij, of hij dat nu wilt of niet, dat ze zich maar moeten aanpassen om ruimte geven aan zijn welwillende, rationele, welbespraakte moslims.

Dat is in feite ook de kern van zijn slotopmerking over (eindelijk!) ‘de toekomst van de islam in Nederland’. Berger zet daarin voor het gemak alle clichés op hun kop (p. 208):

“Ik zie hoezeer deze [assertieve, zelfverzekerde] moslims actief en verwachtingsvol hun weg zoeken in Nederland. Vaak wordt Nederland voorgesteld als was zij een rivier die al innoverend en veranderend naar de toekomst stroomt, en waar ‘de islam’ als weerbarstige rotsblokken in ligt en weerstand biedt, weigerend mee te gaan in de vaart van de vooruitgang. Maar de werkelijkheid lijkt eerder omgekeerd. Het zijn juist de moslims en de islam die in constante beweging zijn, en daarbij hun weg vinden rondom de ‘rotsblokken’ van de Nederlandse manieren van spreken, denken en omgaan. Het is de ‘autochtone’ Nederlander die zich heeft verschanst achter gewoonten en tradities die onveranderlijk zouden zijn, die zich heeft ingegraven in een zelfbedachte identiteit, terwijl het juist de moslims zijn die zich razendsnel ontwikkelen. […] de lange termijn zie ik daarom hoopvol tegemoet, en ik denk dat het innovatieve denken dat Nederland zo broodnodig heeft, juist van deze groep zal komen.”

Zo, door lastige vragen weg te laten en de clichés op hun kop te zetten, hoopt Berger het ‘islamdebat’ een andere draai te geven. Het lijkt een gevecht tegen windmolens.

Eerder verschenen op Sargasso