"Ik heb altijd gedacht dat het Paradijs een soort bibliotheek zou zijn" - Jorge Luis Borges

De hemel boven Parijs

Maandag, 13 oktober, 2014

Geschreven door: Bregje Hofstede
Artikel door: Monique van Gaal

Mooie zinnen maken nog geen meesterwerk

Bregje Hofstedes debuutroman De hemel boven Parijs beschrijft de samenvloeiing van een onvoltooid verleden en een gewaand nieuw begin: man van middelbare leeftijd verliest zich in de herinneringen aan zijn oude geliefde, en valt als een blok voor haar veel jongere evenbeeld. Een basaal verhaal, vaardig verheven tot kunstwerk door de verrassend fraaie zinnen. Toch staan zelfs de allermooiste zinnen niet garant voor een meesterwerk.

De hemel boven Parijs is als een lofzang op de Franse hoofdstad. Parijs lijkt opgesloten in het verleden, en dat geldt evenzeer voor de hoofdpersoon in dit boek, Olivier. Olivier is professor kunstgeschiedenis aan de Sorbonne, inmiddels tweeënvijftig jaren oud, maar tragisch blijven hangen in die mooie, bruisende studententijd, toen hij en zijn geliefde Mathilde een stel waren. Die liefdesgeschiedenis heeft hij bij lange na nog niet afgesloten.

Wanneer hij op een dag de Nederlandse uitwisselingsstudente Sofie (Fie voor intimi) ontmoet, en zij het evenbeeld van Mathilde blijkt te zijn, begint zijn wereldje te draaien en te wankelen. Als hem dan ook nog eens wordt gevraagd haar onder zijn hoede te nemen en haar wegwijs te maken, en hun omgang steeds vertrouwder en frequenter wordt, lijkt er voor hem geen ontkomen meer aan.

‘Ze irriteerde hem. Er was iets helemaal verkeerd aan haar. Steeds opnieuw gaf ze hem een schok, een fysieke schok, zoals wanneer je een slok thee neemt en het blijkt koffie te zijn. Ze deed niets vreemds en niets verkeerd maar hij kreeg rillingen van haar. Ze leek op haar; ze was het niet.’

Kookboeken Nieuws

Oliviers latrelatie met collega-docent Sylvie lijdt er flink onder, maar als we het goed lezen, was die toch al niet veel soeps. ‘”Stoor ik?” Hij schudde zijn hoofd. Natuurlijk stoor je. Je zou thuis slapen vannacht.’ En spannend al evenmin.  ‘Ze zou kreunen en zuchten, en intussen opletten of haar buik niet kwabde.’

Geleidelijk aan dringt Fie met al haar wezen zijn leven binnen, en wordt Olivier heen en weer geslingerd tussen zijn herinneringen aan Mathilde, zijn liefde voor de Mathilde in Fie, en zijn leugenachtige vadergevoelens, ‘Ze is als een dochter. Ik ben alleen beschermend.’ Eigenlijk tussen alles wat wel of niet mag volgens de fatsoensnormen, ‘Hij moest zich dwingen oud te zijn om haar niet vast te grijpen.’

Mooie zinnen

Bregje Hofstede maakt prachtige zinnen, zoals ‘We, zei ze, en hij tuimelde dat woordje binnen.’ Ook haar beeldspraak getuigt van een rijke verbeeldingskracht: ‘een toren als een nooit geslepen potlood’. De rustige opbouw, de zelfverzekerde wijze van vertellen, het is prettig lezen. Ook de gespiegelde scènes zitten knap in elkaar; nadat een voorval eerst vanuit het oogpunt van Olivier is verteld, lezen wij vervolgens ook hoe Sofie dat moment heeft beleefd.

Toch is het boek voor mij niet dat meesterwerk dat het had kunnen zijn. Want juist in al die schitterende formuleringen schuilt ook een bezwaar: ze hebben de kracht om te verdoezelen dat het hier in wezen om een vrij simpel verhaal gaat. Zo nu en dan konden zelfs die mooi gevonden frases niet voorkomen dat mijn gedachten afdwaalden, wanneer het verhaal te traag werd, of er te veel herhaald werd, te veel Mathilde, te veel Sofie, te veel ‘Dat deed Mathilde ook.’, te veel gelijkenis en toevalligheden. Want niet alleen lijken de twee qua uiterlijk op elkaar, ook hun labiele stemmingen en hun omstandigheden versmelten als waren zij een en dezelfde persoon.

Ultiem meesterwerk

In de essays die Fie ter goedkeuring aan Olivier voorlegt, vertelt zij over kunstenaars die ernaar streefden het ultieme meesterwerk te creëren, en eraan kapot gingen, omdat ‘de kloof tussen idee en uitvoering’ vaak zo reusachtig groot is. De museumbezoekjes van Olivier en Fie, tezamen met deze essays, tonen Hofstedes vertrouwdheid met de kunst; ook zijzelf studeerde kunstgeschiedenis in Parijs. De dialogen over kunst zijn heerlijk luchtig:

‘En ze moest lachen om drie blote dames van Rafaël, arm in arm, die alle drie peinzend naar een zware koperkleurige kogel in hun andere hand keken. “Ze vragen zich af welke rivale ze als eerste de schedel moeten inslaan.”  (-)

“Fie, je iconografie is belabberd. Dat zijn de drie gratiën. Ze hebben gouden appels in hun hand.” “Het zijn vrouwen! Zo gaat dat.” Ze keek hem vorsend aan. “En – vind je de hand van Rafaël nou zo bijzonder?”

Tijdens het lezen ben je steeds benieuwd naar het einde, en je tikt jezelf op de vingers als je eventjes probeert te spieken op de laatste bladzijden. Toch wordt je nieuwsgierigheid uiteindelijk niet helemaal gestild, en zetten sommige zinnen je zelfs onterecht op scherp: ‘Ze haalde de foto verder tevoorschijn en voelde haar keel opzetten van schrik. De kleine wereld van Mathilde, waarvan ze flarden had bekeken, viel plotsklaps samen met de hare.’ Fie herkende het decor in de foto, maar met welk gevolg? Daar wordt verder niet meer op ingegaan.

Met je eigen voorspellingen over de afloop wordt ten slotte grondig korte metten gemaakt als het verhaal ineens in een sneltreinvaart belandt, Parijs plotseling een klein gehucht blijkt te zijn waar oude vrienden je faux pas met alle geweld proberen te beteugelen, en eigenlijk alles ineens heel onwaarschijnlijk wordt, als in een bedrieglijke droom.

Al met al mag De hemel boven Parijs dan wel geen meesterwerk heten, een buitengewoon stijlvol debuut is het toch zeker wel.


Laat hier je reactie achter:

Geef een reactie

Het e-mailadres wordt niet gepubliceerd. Vereiste velden zijn gemarkeerd met *

Alleen inhoudelijke reacties die gaan over het besproken boek en/of de recensie worden geplaatst.

Boeken van deze Auteur: