"Ik heb altijd gedacht dat het Paradijs een soort bibliotheek zou zijn" - Jorge Luis Borges

De Hills

Vrijdag, 8 mei, 2020

Geschreven door: Matias Faldbakken
Artikel door: Marjon Nooij

Vergane glorie of de opmars van modernisering

[Recensie] In de sfeer van een als Weens koffiehuis ingericht etablissement, maken we kennis met de naamloze protagonist, een hoogsensitieve kelner die in zijn eentje het opnemen en het uitserveren van de bestelling voor zijn rekening neemt. Al dertien jaar is hij er werkzaam en, naar het lijkt, behoorlijk vergroeid met de geldende mores die daar immer heersen.

Al die jaren hebben zijn werkzaamheden iets voorspelbaars en de houvast die dat hem biedt, maakt dat de conservatief ingestelde kelner zich als een vis in het water voelt en zijn werk met verve en zelfverzekerdheid kan uitvoeren. Hij verstaat de kunst zich onzichtbaar te maken, werkt heel bewust en is zich tevens zeer bewust van zijn handelen. Zijn observatievermogen is groot en gedetailleerd zijn beschrijvingen – hoewel dit natuurlijk de credits voor de auteur zijn die de kelner deze eigenschap heeft aangemeten -. Een behoorlijk gestructureerd heerschap dus, deze ik-verteller.

“Het beroep dat ik uitoefen, stelt twee eisen aan me: ik moet beroepstrots hebben en ik moet mezelf kunnen wegcijferen. De beroepstrots leidt ertoe dat ik me voor mijn welbevinden aan rigide routines moet houden, aangezien ik als hoogsensitief mens geen prijs stel op verrassingen of veranderingen. Door mezelf weg te cijferen kan ik met mensen omgaan en hen bedienen zonder er zelf bij betrokken te raken.”

De naam van het Noorse restaurant is 150 jaar geleden ontstaan, doordat de familie Hill er vanaf 1846 een confectiecentrum bestierde en het is, onafhankelijk van de gewijzigde bedrijfstak in latere jaren, altijd de naam De Hills blijven voeren.

Boekenkrant

De uitgebreide en gedetailleerde omschrijving van het restaurant branden het gehele interieur in je netvlies, daar is gewoonweg niet aan te ontkomen.

Ondanks de kenmerken van Jugendstil – de stroming die van eind 19e tot begin 20e eeuw terrein veroverde in Europa -, wordt de ruimte beschreven als behoorlijk schmutzig, met het zwartgeblakerde plafond van het flamberen in de keuken, vettige wanden, verrookte plafonds en schilderijen – uit de tijd dat er binnen nog gerookt mocht worden – versleten mozaïek op de vloer, de klassieke marmeren tafelbladen, de stickers op de wanden en de kroonluchter die er hangt als baken van de vergane glorie.

Zijn ritueel om zich dagelijks in zijn outfit te hijsen, geeft hem zijn broodnodige houvast. Het ziet er keurig uit, maar het vele dragen en wassen geeft het een sleets uiterlijk. Vergane glorie misschien, maar voor de kelner zijn houvast aan het oude.

Onze hoofdpersoon heeft zo zijn eigen ritme, gewoontes en principes, werkt precies en met een nogal stoïcijnse houding. (Tijdens het lezen heb ik steeds het beeld van Anthony Hopkins voor me gezien. Het zou de perfecte hoofdrol voor hem zijn bij een eventuele verfilming.) Gemakkelijk laat hij zich niet verleiden om uit zijn rol te vallen en hij geeft blijk van het kennen van zijn pappenheimers, wat ze graag eten en drinken en hun gewoontes. Hij is ogen en oren, maar houdt zich verre van het geven van zijn mening en stelt zich conflictvermijdend op. Het boek heeft, ondanks dat er meerdere dagen verstrijken, iets weg van een éénakter. Het toneel is en blijft het restaurant en het vilten gordijn aan de kromme messing buis, dat voor de ingang hangt, is het doek waardoor de personages hun acte de présence maken.

Wanneer een vrouw – is ze nog een meisje, is ze een vrouw? Een vrouwmeisje. – haar opwachting maakt, veroorzaakt dat de nodige opschudding. Ze heeft lak aan conventies, neemt het niet zo nauw met de tijd, bestelt vierdubbele! espresso’s, is constant met haar mobiele telefoon bezig en lijkt zich nodeloos op te dringen aan de andere gasten. Al dat grenzeloze en moderne gedoe zorgen ervoor de onze kelner last krijgt van een sluimerend onbehagen en een moreel dilemma. Hierdoor dreigt hij met zichzelf in conflict te komen. De sfeer, maar ook de kelner, worden grimmiger. De dame houdt de gemoederen danig bezig.

“Van een afstandje lijkt ze op een engel, van dichtbij op een duivel.”

De oude Johansen is de huispianist – hij blijkt behept te zijn met een grote verzamelwoede – die op een verdekt opgestelde plek op de entresol zijn repertoire ten gehore brengt. Hij heeft in de gaten dat de kelner zichzelf wat aan het verliezen is en waarschuwt hem.

”Wanneer de organisatie van het ego spaak loopt, is de ineenstorting nabij. De oude Johansen hoeft zich niet eens om te draaien om mijn ontwrichte stumperigheid te kunnen vaststellen. Blijkbaar heb ik de uitstraling van een stakker, dwars door mijn ingebeelde maliënkolder en schild van service, routine en voorspelbaarheid heen.”

Voor de negenjarige Anne heeft hij uiteindelijk nog ontzag en eigenlijk is zíj de enige die hij nog serieus kan nemen. Neem ook eens de tijd om de prachtige stofomslag goed te bekijken. Het staat mijns inziens symbool voor allerlei individuen van diverse pluimage en de kat is de kelner die het geheel feilloos en sluw in de gaten houdt.

Faldbakken schrijft op een luchtige manier. De verfijnde humor doet regelmatig glimlachen, maar voelt ook net zo vaak aan als satirisch. Wie het verhaal laat bezinken, zal ook de verontrustende, onderliggende boodschap voelen van de dreiging van vergane glorie en het moeten wennen om mee te gaan met de modernisering. Zijn uitgebreide uitweidingen over de kleinste details maken het verhaal misschien soms wat traag, maar mij stoorde dit allerminst. Het maakte me juist zo duidelijk hoe de kelner in zijn vel steekt en hoe hij zich als een vis in zijn ‘eigen’ domein voelt rondzwemmen. Een magnifieke roman die me meteen inpakte en me het gevoel gaf om het niet te snel op te souperen.

Eerder verschenen op Met de Neus in de Noeken

Boeken van deze Auteur:

De Hills