"Ik heb altijd gedacht dat het Paradijs een soort bibliotheek zou zijn" - Jorge Luis Borges

De huid van chagrijn

Vrijdag, 12 november, 2021

Geschreven door: Honoré de Balzac
Artikel door: Quis leget haec?

Balzacs eerste echte roman

[Recensie] Honoré de Balzac was een ambitieuze schrijver. Hij nam het op zich op La Comédie humaine te schrijven, een beoogd oeuvre van 134 romans waarin hij het Frankrijk van na Napoleon wilde beschrijven in al haar facetten. Hij strandde op zo’n 95 romans en novellen, toen was hij op. De huid van chagrijn wordt wel beschouwd als de eerste echte roman uit de reeks.

Balzac wordt vaak als een groot realistisch schrijver gezien, maar dit boek laat zien dat er aardig wat fantastische elementen inzitten. Hij is eerder een overgangsfiguur tussen de romantiek en het realisme. Voor een eerste kennismaking met deze schrijver beviel het uitermate goed.

De wat merkwaardige titel heeft niets te maken met de gemoedstoestand van een stuk huid, maar chagrijn is een harde leersoort, gemaakt van een paarden- of ezelshuid. In dit geval komt het van een onager, een Aziatische wilde ezel.

Het begint allemaal met Raphaël Valentin. Hij heeft zijn geld vergokt en wil er een einde aan maken door in de Seine te springen, maar dat doe je niet op klaarlichte dag. Hij brengt wat tijd zoek bij een antiquair en vindt daar een stuk huid van chagrijn, met een tekst erop;

Dans Magazine

“Als je mij bezit, bezit je alles, maar je leven zal mij toebehoren, God heeft het zo gewild. Wens, en je wensen zullen vervuld worden, maar regel je verlangens naar je leven. Daar is het. Bij ieder willen zal ik afnemen zoals je dagen afnemen. Wil je me? Neem. God zal je verhoren. Zo zij het!”

Een ouderwets pact met de duivel, Faust weet er alles van. Valentin gelooft er niet zo in maar is wel nieuwsgierig en wenst een groot bacchanaal. U raadt het, zodra hij met dat vel de winkel uitloopt ontmoet hij vrienden die hem uitnodigen voor een geweldig feest. Wat volgt is een lange monoloog van Valentin over zijn leven en zijn armoede. Hij leefde lang op een zolderkamertje, aanbeden door het meisje Pauline, maar hij was zelf geobsedeerd door de gravin Foedora. Het is een roman in een roman want de monoloog duurt zo’n 100 pagina’s waar het boek 245 pagina’s telt.

Met die gravin wordt het niets. Ze gebruikt Valentin en wijst hem uiteindelijk af. Als de monoloog ten einde is, is er nog genoeg te wensen over en Valentin wenst, weinig verrassend, rijkdom. Prompt krijgt hij bericht dat hij de enige erfgenaam is van een in Calcutta gestorven majoor. Hij is nu schatrijk, maar hij bemerkt wel dat de huid van chagrijn steeds kleiner wordt en langzaam begint het te dagen…

Later zien we hem terug als een schatrijk man in een prachtig huis, maar hij wil niemand zien. Niemand met wie hij een gesprek kan voeren waarin een wens vervuld wordt; dat gaat ten koste van de huid en dus van zijn leven. Soms gaat hij er op uit en in het theater ziet hij gravin Foedora zitten maar komt hij ook Pauline weer tegen. Ook zij is rijk geworden omdat haar verloren gewaande vader met een hoop geld is teruggekeerd. Ze vallen nu wel voor elkaar en eeuwig geluk lijkt in de maak.

Maar wij, en Valentin eigenlijk ook, weten wel beter;

“Maar toen kreeg hij een verschrikkelijke hoestbui, zo’n diepe, sonore hoest die uit een grafkelder lijkt te komen, die het voorhoofd van zieken doet verbleken en hen, na eerst hun zenuwen geschokt, hun ribben door elkaar geschud, hun ruggenmerg uitgeput en een drukkend gevoel in hun aderen geperst te hebben, bevend en badend in hun zweet achterlaat.”

Hij merkt dat hij ziek wordt en hij doet er alles aan om de huid weer op te laten rekken. Door de natuurkunde, waarbij een gigantische pers wordt gebruikt en waarbij we de wet van Pascal nog even voorgeschoteld krijgen, door de scheikunde die er verschillende goedjes op los laat maar het helpt allemaal niets, de huid geeft (nu) geen krimp.

Voor zijn gezondheid vlucht Valentin naar een kuuroord waar hij nog een duel moet aangaan. Dat wint hij op zijn sloffen, maar ten koste van een stuk huid, dat onderhand nog zo groot is als een klein eikenblad. Of dit alles goed afloopt kunt u waarschijnlijk wel raden.

Het is een prachtig geschreven verhaal waarin ik heb genoten van de lange monoloog, van de meer concrete stukken zoals in het laatste citaat maar ook van bijvoorbeeld de beschrijving van het interieur van het antiquariaat. Balzac laat daarin in kort bestek de wonderen van de wereld voorbij komen in één winkel.

Daarbij is het verhaal natuurlijk een commentaar op de maatschappij. Hebzucht en materialisme gepersonaliseerd door de kille en harde gravin Foedora maar ook door Valentin en het ongrijpbare geluk in de vorm van Pauline. Het geheel krijgt een filosofische geladenheid omdat het leven van Valentin samenhangt met de huid van chagrijn, “symbool voor het leven dat zichzelf verteert in het vuur van zijn begeerte.”

Eerder verschenen op Quis leget haec?

Boeken van deze Auteur: