"Ik heb altijd gedacht dat het Paradijs een soort bibliotheek zou zijn" - Jorge Luis Borges

De kunst van het verliezen

Vrijdag, 23 november, 2018

Geschreven door: Alice Zeniter
Artikel door: Ger Leppers

Frankrijk ten zuiden van de Middellandse Zee

De Algerijnse onafhankelijkheidsoorlog was van beide zijden één van de smerigste en wreedste oorlogen uit de dekolonisatie. Ook in Frankrijk zelf hadden ‘de gebeurtenissen’ ingrijpende gevolgen: een nieuwe grondwet, een binnenlandse terreurorganisatie die Algerije wilde behouden, een bijzonder spectaculaire aanslag op president de Gaulle door behoudende legerofficieren, een tot op de dag van vandaag onbekend maar zeer aanzienlijk aantal Algerijnse demonstranten dat op een kwade dag in de Seine verdronk zonder dat de overheid er ooit veel woorden aan vuil heeft willen maken.

[Recensie] “Frankrijk wordt door de Middellandse Zee in tweeën gedeeld zoals Parijs door de Seine,” leerden de kinderen jarenlang in Frankrijk en Algerije op school. Algerije gold namelijk officieel als een volwaardig deel van het moederland. Maar tegelijkertijd was het land natuurlijk wel degelijk een kolonie, waar de inheemse bevolking minder rechten had dan de kolonisten, slechter was gehuisvest en zich met onbetekenende baantjes tevreden moest stellen. Wanneer een Fransman voorbijkwam, waren Algerijnen verplicht om op te staan en hem te groeten, zo valt te lezen in De kunst van het verliezen, de mooie en terecht veelgeprezen roman waarmee de Franse schrijfster Alice Zeniter (1986)  drie literaire prijzen in de wacht sleepte.

Het succes van haar boek, dat inmiddels al in meer dan tien talen is vertaald, is niet alleen te danken aan de grote kwaliteit ervan, maar ook aan het feit dat in Frankrijk – na vele jaren van gegeneerde stilte – sedert een aantal jaren de tijd gekomen lijkt waarop men sterker bereid is de om de pijnlijke aspecten van die oorlog onder ogen te zien.

Eén van de allerpijnlijkste is het lot van de harki’s, de inheemse soldaten die de Fransen hielpen bij de bestrijding van het Nationaal Bevrijdingsfront, de beweging die op Allerheiligen 1954 de opstand tegen de koloniale macht ontketende en die vanaf de onafhankelijkheid in 1962 tot nu toe de macht heeft behouden. Zeniter stamt uit een Algerijnse familie, en zij beschrijft de tragedie van de harki’s – want dat is het – van binnenuit. Zij doet dat min of meer door de ogen van de hoofdpersoon Naïma, een jonge, modern Parisiënne van een jaar of dertig die op een dag besluit dat ze meer wil weten over haar familiegeschiedenis.

Haar grootvader Ali , een belangrijk werkgever in zijn afgelegen bergdorp, was behalve een plaatselijke notabele ook een veteraan die in de Tweede Wereldoorlog met de Franse troepen deelnam aan de beruchte slag bij Monte Cassino. Gedecoreerd maar zwijgzaam keerde hij uit de oorlog terug. Zijn vrije tijd brengt hij grotendeels door in de plaatselijke  ontmoetingsplek voor Algerijnse oud-strijders uit het Franse leger.  Mooi beschrijft Zeniter hoe Ali na het uitbreken van de opstand, na enig aandringen en aanvankelijk eigenlijk zonder er veel bij na te denken, wat tamelijk onbetekenende hand- en spandiensten verricht voor het Franse koloniale  leger. Maar in de ogen van de opstandelingen betekent het dat Ali een harki is, een verrader. In sterke, filmische scènes laat Zeniter zien hoe het oorlogsverloop de personages in het dorpje meesleept en hun leven en de onderlinge verhoudingen op hun kop zet.

Maar dat is slechts het eerste deel van het boek. Het is pakkend maar, in vergelijking met wat volgt, hier en daar nog wat schetsmatig. Pas daarna lijkt de schrijfster echt in haar element te komen en geeft zij de volle maat van haar talent.

Een niet zo erg groot aantal harki’s slaagde er na de onafhankelijkheid in om naar Frankrijk te vertrekken. De meeste achterblijvers wachtte een gruwelijk lot. Menigeen werd later dood aangetroffen met ‘de Kabylische glimlach’: een verticaal doorgesneden keel. Maar Ali wist per schip te ontkomen.

Het lot van de gevluchte harki’s was echter evenmin te benijden. Ali, zijn vrouw en eerste twee kinderen komen, als speelballen van de geschiedenis, voor lange tijd terecht achter het prikkeldraad van het kamp Rivesaltes, waar hun leven niet veel beter is dan dat van gevangenen.

Wanneer Ali, zijn vrouw en inmiddels talrijke kinderen na vele jaren uiteindelijk in een Normandisch stadje een flatje kunnen betrekken, is dat armetierige onderkomen voor hen het paradijs. Ali bemachtigt een fabrieksbaantje. Hij kan met zijn gezin eindelijk weer iets van een eigen Algerijnse wereldje scheppen.

Maar in Frankrijk vervreemdt hij van zijn kinderen, en Naïma, de dochter van Ali’s oudste zoon Hamid, leidt als assistente van een Parijse galeriehouder, op het eerste gezicht een volmaakt verwesterd bestaan. Totdat haar baas en minnaar haar vraagt een expositie te organiseren met werk van Lalla, een Algerijnse schilder die ernstig ziek is, maar dank zij deze overzichtstentoonstelling enige faam zou kunnen verwerven, al is het postuum. Op zoek naar jeugdwerk van Lalla reist Naïma af naar Algerije. Het land blijkt vuil en in vele opzichten bij de rest van de wereld ten achter. Zij belandt er tenslotte, zonder het echt te willen, bij haar familie in het geboortedorp van Ali, waar ‘de baardmannen’ het inmiddels voor het zeggen hebben. Daar raakt ze zich bewust van de onontkoombaarheid van haar dubbele identiteit en weet ze zich uiteindelijk te verzoenen met de onverzoenbaarheid van de twee helften waaruit zij en haar leven nu eenmaal bestaan.

Zeniters stijl is meestal niet opvallend. Ze schrijft zelfs zonder blozen een zin als “Het is donker, pikdonker, aardedonker” – alsof ze een cursus creative writing heeft gevolgd bij Snoopy uit de Peanuts-stripverhalen. Maar haar mededogen met de zwakheden en onhandigheden van al haar personages, de manier waarop Zeniter excelleert in het beschrijven van subtiele spanningen, identiteitsverschillen, verschuivende familieverhoudingen, de geringste tekens van be- en vervreemding, de voor iedereen andere maar tegelijkertijd gelijkaardige betekenis van tradities, subtiele vormen van anderszijn, zonder dat zij de lezer daarbij een oordeel opdringt, dat alles stempelt haar tot een begenadigd psychologe. En zij weet haar epische, vele decennia en tientallen raak geschetste personages omvattende relaas op te bouwen op een manier die de lezer van de eerste tot de laatste pagina in de ban houdt, en hem aan het eind de indruk geeft dat hij een aantal dingen heeft begrepen die hem voordien onbekend waren. Een rijk, even urgent als wijs boek.

Eerder verschenen in Trouw