"Ik heb altijd gedacht dat het Paradijs een soort bibliotheek zou zijn" - Jorge Luis Borges

De laatste getuige

Woensdag, 8 mei, 2019

Geschreven door: Frank Krake
Artikel door: Marnix Verplancke

Hoe ik Breendonk en Buchenwald overleefde

Louis Boeckmans (95) overleefde de kampen van Breendonk, Buchenwald en Blankenburg. Historicus Pieter Serrien tekende zijn verhaal op in een sereen boek. We gingen op bezoek bij Louis en troffen een grootmoedig, goedlachs en vergevingsgezind man.

[Interview] Achtendertig kilo woog Louis Boeckmans nog toen hij eind april 1945 in het noorden van Duitsland door leden van het Zweedse Rode Kruis uit de klauwen van de SS werd gered. Hij was volledig uitgeput en leed aan tyfus. “Twee dagen later en je was dood geweest,” zei de dokter die hem onderzocht. Maar Louis leefde. En dat doet hij nog steeds. Net als 15.000 andere gevangenen, waaronder 832 Belgen, werd Louis naar Zweden gebracht om er te genezen en aan te sterken. Na een maand woog hij alweer 69 kilo en voelde hij zich fit genoeg om op een boerderij te gaan werken. Op 11 juli 1945 nam hij het vliegtuig naar huis, waar hij opgewacht werd door zijn verloofde Germaine. “Ik wou daar in Zweden nog rap wat geld verdienen voor mijn trouw,” glundert hij aan zijn tafel in Laakdal-Vorst. “Hard werken vond ik geen probleem. Ik heb dat nadien ook gedaan. Ik heb zes jaar aan een hoogoven gestaan in Luik en een jaar aan de sulfaatovens in Kwaadmechelen. Nadien ben ik 32 jaar postbode geweest. Het was een schoon leven, maar dat van die druppels die je voeger als facteur overal kreeg? Daar is niets van waar.”

Dat Louis op zijn 95e nog zo optimistisch door het leven gaat is des te opmerkelijker aangezien hij niet minder dan drie Duitse kampen overleefde. Exact een jaar voor hij weer voet zette op Belgische bodem, op 11 juli 1944, werd hij immers door de SS gearresteerd en naar Breendonk gebracht. Na twee weken werd hij op transport gezet naar Buchenwald, waar hij weer twee weken verbleef alvorens naar het gloednieuwe Blankenburg te worden gebracht. Dit was een bijkamp van het beruchte Dora, in het Hartzgebergte, waar een ondergrondse fabriek voor V1’s en V2’s uit de rotsen werd gehouwen. Toen de geallieerden begin april te dicht begonnen te naderen werd Louis net als 800.000 andere gevangenen op dodenmars gezet. Het was een vlucht vooruit, en ieder die niet meekon werd langs de kant van de weg afgemaakt. 250.000 gevangen zouden het niet overleven.

Historicus Pieter Serrien tekende het indrukwekkende verhaal van Louis Boeckmans op in De laatste getuige, waarbij hij ervoor koos ieder hoofdstuk als een tweeluik op te vatten. Eerst doet Boeckmans zijn verhaal, waarna Serrien dit kort en efficiënt kadert binnen de geschiedenis. Het eerste wat je je daarbij als lezer afvraagt is: waarom nu pas? Waarom is Louis Boeckmans zijn verhaal niet veel eerder gaan vertellen?

Boekenkrant

Boeckmans: “Ik was ervan overtuigd dat niemand me zou geloven. Vandaag weet iedereen dat er concentratiekampen waren en wat daar gebeurde, ook in Breendonk, maar net na de oorlog was dat niet zo. Dikke praat, vonden ze zulke verhalen. Dus dan zweeg ik maar. En mijn vrouw wou ook niet dat ik erover praatte. Ze had twee broers die in Duitsland verplicht tewerkgesteld waren en die niet meer zijn teruggekeerd. Op het einde van de oorlog vlogen er bijna onophoudelijk V1’s en V2’s over Limburg richting Antwerpen en Groot-Brittannië. Af en toe toe viel er eentje te vroeg uit de lucht en daar had ze een hevige schrik voor. Aan het Albertkanaal hier in de buurt is er ook zwaar gevochten. Toen alles achter de rug was, had ze daarom het idee dat daar beter over gezwegen kon worden. ‘Het is al erg genoeg geweest,’ zei ze dan.”

Serrien: “Dat zag je overal. Er waren zoveel zaken gebeurd die het daglicht liever schuwden dat mensen dat potje liever gedekt hielden. Wie had in de familie geen zwarte zitten, of iemand van de Witte Brigade? Wie had nooit eens buiten de lijntjes gekleurd? Dat zag je bijvoorbeeld ook na het bombardement op Mortsel. Zo erg, denk je dan, dat zou je toch ieder jaar moeten herdenken, maar het was natuurlijk een Amerikaans bombardement, dus daar zweeg je liever over. Of de V2 op Cinema Rex in december 1944, waarbij 567 doden vielen. Dat was de zwaarste bomaanslag uit de Europese geschiedenis. Ook die zou je toch moeten herdenken, maar ook hier weer niets. Pas in de jaren 1980, toen de generatie die het meeste had meegemaakt op pensioen ging, begon men te vertellen en verschenen de eerste herinneringen.”

De Duitsers vielen op 10 mei 1940 België binnen. Heel veel mensen sloegen op de vlucht, waaronder jij. Wat speelde toen door je hoofd?

Boeckmans: “WO I zat nog vers in het geheugen. Die oorlog was amper 22 jaar daarvoor geëindigd en niemand had er goede herinneringen aan. Iedereen vertelde over de driestheid waarmee de Duitsers tekeer waren gegaan in Aarschot en Leuven, hoeveel mensen er toen zomaar vermoord waren. Dat wilde niemand nog eens meemaken, en dus ging men op de vlucht, met een kruiwagen, een stootkar of in het beste geval een fiets. Maar dat was een luxe. Mensen gingen toen gewoon te voet. Voor de oorlog heb ik jarenlang in de chemiefabriek van Tessenderlo gewerkt. Ik woonde er vier kilometer vandaan en ging altijd te voet. ’s Middags ging ik zelfs naar huis om te eten. Zestien kilometer per dag vonden we toen niet erg. En wat was mijn job? Ik was loopjongen, wat betekende dat ik in de fabriek ook nog eens de hele dag rondliep.”

Serrien: “Op een paar weken tijd vluchtten ongeveer vier miljoen Belgen weg van huis, dat was de helft van de bevolking. De ervaring opgedaan tijdens de Eerste Wereldoorlog was daarbij cruciaal. Mensen wisten ook dat de oorlog er aankwam. Er lagen overal soldaten en er werden flyers verdeeld over de beste manier om een schuilkelder te maken. In de krant las je over het bombardement op Warschau waarbij 14.000 doden vielen. Er hing dus iets in de lucht. Van zo gauw de Stuka’s begonnen over te vliegen sloegen mensen daarom op de vlucht. Louis was anders omdat hij moest vluchten. Hij was een van de CRAB’s, jongens en mannen van tussen de 16 en de 35 die nog geen militaire opleiding hadden genoten en moesten verzamelen in de Centres de Recrutement d’ Armee Belge in het zuiden van Frankrijk. Het idee daarachter was een herhaling van de IJzerstrijd uit WO I. De Belgen zouden in Frankrijk verzamelen en van daaruit de Westhoek verdedigen. In totaal zijn er zo 300.000 jongens vertrokken. Jongens inderdaad, want in de praktijk waren het meestal 16- tot 18-jarigen. 150.000 daarvan zijn in het zuiden van Frankrijk geraakt, waaronder Bob Davidse, Leo Tindemans, Marc Sleen en Ivo Michiels.”

Boeckmans: “Maar ik dus niet. Ik weet in feite niet goed hoe ver ik ben geraakt. Caen denk ik, en toen dienden we terug te keren. Ik heb daarna de hevige bombardementen op Duinkerke gezien, waarna we richting De Panne en Oostende trokken, waar we opnieuw uitgebombardeerd werden. Uiteindelijk hebben we in een schuur in Leffinge het einde van de strijd afgewacht en zijn we weer naar huis gegaan. Drie weken en 600 kilometer na ons vertrek waren we weer thuis. En misschien maar beter ook, want welkom waren we niet in Frankrijk. De Fransen vonden dat de Belgen de Duitsers niet lang genoeg tegengehouden hadden.”

Serrien: “Mijn grootmoeder vluchtte vanuit Torhout naar Frankrijk. Op een bepaald moment ging ze ergens water vragen. ‘Ga maar drinken in het Albertkanaal,’ kreeg ze te horen. In het begin waren wij les petits Belges, nadien les boches du nord.”

In de zomer van 1942 heb je je aangesloten bij de Witte Brigade. Wat zette je daartoe aan?

Boeckmans: “Dat had met mijn Belgische ingesteldheid te maken, maar ook met de mensen waarmee ik toen veel omging, Vlaamsgezinden, de familie die ons later zou verraden trouwens. Ik had het gevoel niet langer vrij te zijn. Ik kon niet zeggen wat ik dacht over België en Vlaanderen. Dat begon me tegen te steken. Ik had een speldje met de Belgische vlag erop en een mica ring met de Belgische driekleur. De dood van koning Albert in Marche-les-Dames in 1934 heeft ook een grote rol gespeeld. Ik was toen elf. We moesten op school samenkomen op de koer, waarna we allemaal samen moesten bidden voor de koning. Meester Bas heeft toen verteld dat Albert altijd onder zijn soldaten leefde tijdens de oorlog en dat hij daarom een ware held was. We waren daar allemaal heel erg van onder de indruk.”

Wat deed je bij de Witte Brigades?

Boeckmans: “In het begin was het heel kalm. Ik deed vooral spionage-opdrachten. We dienden ons voor te bereiden op de landing van de geallieerden en moesten ons proberen bewapenen. Ik liet me aanwerven door firma’s die bouwwerken uitvoerden voor de Duitsers, aan de Atlantikwall bijvoorbeeld. Ik ging dan alles bekijken, prentte dat goed in mijn hoofd en nam na een paar dagen te biezen. Ik was jong en enthousiast. Pas nadien besefte ik hoeveel ik in feite geriskeerd had. Ik heb dikwijls geluk gehad. Pas in 1944 werd het een vuile strijd, waarbij ondermeer de oorlogsburgemeester van Tessenderlo werd doodgeschoten.”

Cynisch is dat je uiteindelijk niet omwille van je verzetswerk werd gearresteerd.

Boeckmans: “Ik werd beschuldigd van wapenbezit en mijn broer van het hebben van een geheime zender. Ons buurmeisje had ons aangegeven. Mijn broer luisterde inderdaad naar de Britse radio. Omdat de Duitsers die zenders stoorden, ging dat gepaard met heel veel geruis en gesjirp. Het is mogelijk dat ons buurmeisje dat gehoord heeft tot buiten. Dat we een revolver hadden was trouwens ook waar, maar die zat zo goed verstopt dat ze die nooit gevonden hebben. Anders hadden we ongetwijfeld de doodstraf gekregen.”

Je werd dus gearresteerd zonder enig bewijs?

Serrien: “Het is inderdaad frappant dat een beschuldiging voldoende was om iemand in Breendonk te krijgen. Maar dat gebeurde constant. Louis en Jef zijn samen met nog heel wat mannen van Laakdal-Vorst en Tessenderlo opgepakt en naar Breendonk gestuurd, zeker een stuk of vijftien. Ook tegen hen waren er geen bewijzen. In totaal maakte Duitsland een half miljoen dergelijke politieke gevangenen.”

Wat dacht je toen je toekwam in Breendonk?

Boeckmans: “Het is niet uit te leggen wat je dan voelt. We waren allemaal doodsbang. Het ging er bijzonder gewelddadig aan toe. Er werd de hele tijd geslagen en gestompt. Ik wist niet dat er dergelijke mensen bestonden, die duidelijk plezier beleefden aan het pijnigen en treiteren van anderen. We moesten urenlang rechtop met ons gezicht naar de muur staan. We durfden niet omkijken, en dat mocht ook niet. Ik heb het toch een keer gedaan, om te zien waar mijn broer Jef bleef, en dat heb ik bekocht met een slag op het hoofd waardoor het bloed uit mijn wenkbrauw gutste en mijn kaak ontwricht was. In feite hadden we maar een gedachte: wat staat ons nog te wachten? We wisten nooit op voorhand wat er met ons zou gebeuren. Er werden regelmatig mensen geëxecuteerd. Zouden we de dag nadien nog leven? We wisten het niet.”

Waren de Vlaamse SS-ers wreder dan de Duitse, zoals wel eens wordt beweerd?

Boeckmans: “Zeker, die hebben ook de meeste moorden gepleegd. De eerste commandant, Schmidt, heeft er ook een aantal vermoord, maar de mensen die na hem kwamen bij mijn weten niet. Er werd geslagen en ’s nachts met sleutels gerammeld in de gangen om ons wakker te houden, maar iemand vermoorden deden ze niet, in tegenstelling tot de echte beulen, die allemaal Vlaams waren. Jef en ik hebben in feite nog geluk gehad. Wij werden ingedeeld bij degenen die buiten het kamp moesten werken, waardoor we onder toezicht stonden van de Vlaamse SS-er Felix Brusselaers, maar die viel nog mee. Degenen die aan het fort zelf moesten werken stonden onder toezicht van Richard De Bodt en Fernand Wyss, en die sloegen er maar op los. We moesten ook om de haverklap ‘roggen’ en ‘huppen’. Het eerste was voorkruipen op ellebogen en schoentippen, het tweede springen als een kangoeroe. Gewoon om ons te pesten.”

Serrien: “Louis is nooit echt gefolterd, maar hij werd constant geterroriseerd. Hij hoorde het schreeuwen van mensen die wel gefolterd werden of afgerost in de gangen. En hij was er ook op een kalm moment. In feite was Louis er anderhalve maand voor de bevrijding. De evacuaties waren toen al bezig en de overbevolking was weggewerkt. Officieel was Breendonk een opvangkamp, maar het had alle kenmerken van een strafkamp. Het was ook klein. Je kon er niet in de anonimiteit verdwijnen, zoals dat in Buchenwald wel kon. In die zin was Breendonk wel bijzonder, wat wij vaak vergeten. Het was ook een heel dodelijk kamp. En van veel mensen die er gestorven zijn, kennen we de identiteit nog steeds niet.”

Van Breendonk ging je naar Buchenwald en daarna naar Blankenburg. Nooit wist je wat de dag daarna zou brengen, een heel jaar lang. Heb je nooit gedacht aan opgeven?

Boeckmans: “In Buchenwald pleegden mensen soms zelfmoord door zich in de prikkeldraad te storten die onder spanning stond. Dat heb ik nooit overwogen, maar op een avond in Blankenburg werd het me allemaal toch te veel. Het was koud, ik had bevroren vingers en tenen. Ik dacht aan thuis, aan Germaine en aan mijn familie en zag de toekomst donker in. Als ik op het dak van onze barrak kruip en me eraf werp is alles misschien opgelost, dacht ik. Tot ik me realiseerde dat het dak niet hoog genoeg was. Mijn broer zei achteraf dat als ik hem niet had gehad, ik wellicht nooit meer terug gekomen was, en dat zou wel eens waar kunnen zijn. We vormen een trio met Maurice De Bruyn. Wij waren drie dezelfden en we hielden elkaar recht. En dat was nodig.”

Serrien: “In de nacht van 7 op 8 augustus 1943 is de basis van Peenemünde, waar de V-raketten ontwikkeld werden door de geallieerden gebombardeerd. Daarbij zijn toen meer dan 800 doden gevallen, voor het grootste deel concentratiekampgevangenen. Duitsland heeft toen beslist om de fabriek te verplaatsen naar het Hartzgebergte. Het concentratiekamp waar de werkkrachten zouden verblijven werd Dora genoemd. Daar werden na verloop van tijd steeds meer bijkampen aan toegevoegd. Dora is vrij onbekend, wat deels te verklaren is doordat de geschiedenis van de V-bommen een vieze nasmaak heeft. Wernher von Braun, een van de leidende figuren achter de raketontwikkeling van de Duitsers, en na de oorlog ook van het Amerikaanse Apollo-project, is in de tunnels geweest. Hij heeft gezien hoe die door gevangenen als Louis werden uitgegraven. Hij heeft zich daar nooit tegen verzet en na de oorlog is hij ook nooit gestraft.”

In Blankenburg werd je veroordeeld tot 25 stokslagen. De Duitse bewaker die ze je moest geven nam je mee en deed alsof. Hoe belangrijk waren zulke sprankeltjes hoop om de oorlog te doorstaan?

Boeckmans: “Dat was dezelfde man, Ernst heette hij, die me niet veel eerder met een schop had proberen neerslaan, maar gelukkig sprong mijn broer ervoor. Wat een verschil opeens, dezelfde persoon die me de ene dag wil doodslaan en de andere spaart.”

Zo krijg je iemand gek, zeggen ze, door hem volstrekt irrationeel en onvoorspelbaar te behandelen.

Serrien: “Kan zijn, maar het toont ook aan dat die Duitse bewakers en zelfs die beulen toch ook mensen waren.”

Boeckmans: “In Blankenburg aten de gevangenen eerst hun soep en daarna de SS-ers. Het is me een keer overkomen dat zo’n SS-er de helft van zijn soep aan mij gaf. Die mensen waren niet altijd zo slecht als men ze wel eens voorstelt. Ook onder hen waren er veel die opgeroepen waren en hun job tegen hun zin deden.”

Hoorden jullie in Blankenburg ook geruchten dat de oorlog niet lang meer zou duren?

Boeckmans: “Af en toe. Ernst zei dat ook. Tegen Kerstmis ben je weer thuis, zei hij, maar een half jaar later was ik nog steeds niet thuis. En anderen zeiden het ook. En soms kwamen er burgers in het kamp meewerken om de barakken te bouwen, daar kwamen we ook wel een en ander van te weten. Al zullen ze natuurlijk ook niet alles verteld hebben.”

Wat was het idee achter die dodenmarsen? Het was toch veel makkelijker geweest om de gevangenen achter te laten? Of hoopten de Duitsers nog te winnen?

Serrien: “Naar het einde van de oorlog toe kwam steeds meer macht bij Himmler te liggen, zeker na de zelfmoord van Hitler. Hij had het idee dat de gevangenen uit de concentratiekampen een element konden zijn bij mogelijke onderhandelingen, ook al was dat voor de geallieerden geen optie.”

Boeckmans: “Hitler had Himmler opgedragen alle gevangen af te maken, wat in Gardelegen bijvoorbeeld ook echt gebeurd is. Daar zijn meer dan 1000 mensen vermoord. In Lübeck werden duizenden gevangenen op schepen gezet, waarna deze een eindje verderop in zee voor anker gingen. Die zijn dan gebombardeerd door de Britten, wat een grove fout was. Maar wat hadden de Duitsers met die schepen gedaan als ze niet gebombardeerd waren? Afgaand op het feit dat de Hitlerjugend na de Britse bombardementen alle gevangenen die aan wal probeerden te komen doodschoten niet veel goeds, denk ik. Het lijkt alsof die niet van opgeven wisten.”

Serrien: “Dat is inderdaad iets wat historici ook vandaag nog voor mysteries stelt. Wat WO II anders maakt dan alle andere oorlogen is dat de Duitsers zijn blijven vechten, tot het bittere einde en de allerlaatste kogel. Wellicht geloofden sommigen dat ze aan vervolging zouden kunnen ontsnappen. En het bewijst ook hoe geïndoctrineerd die soldaten wel waren.”

Uiteindelijk werd je gered door het Zweedse Rode Kruis, maar wat deed dat op het einde van de oorlog in het noorden van Duitsland?

Serrien: “Daar is heel weinig onderzoek naar gedaan. Het was een Zweeds initiatief gericht op het naar huis halen van Scandinavische krijgsgevangenen, wat concreet Denen en Noren waren aangezien Zweden officieel neutraal was tijdens WO II. Er werden twee schepen en een hele reeks witte bussen uitgestuurd om die mensen op te halen. Daar was over onderhandeld met Duitsland. Maar ze namen ook andere nationaliteiten mee, Belgen en Nederlanders bijvoorbeeld, maar geen joden of Oost-Europeanen. Er speelden dus zeker menslievende factoren mee, maar ook zuiver opportunistische. De Zweden wilden hun na-oorlogse positie versterken en dat kon door de juiste mensen te redden.”

Heb je nadien nooit spijt gehad dat je in het verzet bent gegaan?

Boeckmans: “Nee, nooit. Ik heb veel slechte nachten meegemaakt en overdag dacht ik er onophoudelijk aan, maar dat slijt, zoals ze dan zeggen. Vroeger schreeuwde ik vaak in mijn dromen, en dan maakte mijn vrouw me wakker. En soms droom ik er nog over, veertien dagen geleden nog. Dan ben ik ontsnapt en word ik achtervolgd, en net op het moment dat ze me te pakken hebben, schrik ik wakker.”

Serrien: “Van psychologische begeleiding zoals we die vandaag kennen was na de oorlog geen sprake. Mensen moesten zich maar zien te beredderen. Vandaar ook dat zwijgen natuurlijk. Je bleef niet malen over het verleden. Men had de gewoonte om voort te doen.”

Vind je dat de daders genoeg gestraft zijn?

Boeckmans: “Je moet daarin een onderscheid maken tussen degenen die vrijwillig mensen gefolterd hebben en anderen die geen keuze hadden. Die eersten kun je nooit vergeven. De beulen uit Breendonk hebben de doodstraf gekregen. Dat was terecht. De soldaten van de Wehrmacht die de terechtstellingen moesten uitvoeren werden echter gedwongen. Na zo’n executie werd gekeken of ze wel echt geschoten hadden en zo niet werden ze afgevoerd. Dat is anders. Het meisje dat ons verraden heeft en haar familie zijn nadien zwaar gestraft. Na de oorlog zijn ze uit Tessenderlo moeten vertrekken, net zoals alle andere zwarten. Een zoon van het gezin is achtergebleven in de oorlog, een andere is afgemaakt in een bosje en het meisje zelf heeft vijf jaar gevangenis gekregen. Voor mij is dat genoeg. Die mensen hebben genoeg afgezien.”

Serrien: “Ik bewonder die vergevingsgezindheid van Louis. In de eerste versie van ons boek werd die familie bij naam genoemd. Louis zag dat liever anders, zei hij, hij wilde geen smet over die familie werpen.”

Geloof je nog in de mensheid?

Boeckmans: “We moesten niet wachten tot de Tweede Wereldoorlog om te beseffen dat de ene mens de andere niet kan verdragen. De hele geschiedenis staat bol van de voorbeelden daarvan. De Kruisvaarders waren toch ook geen lieve jongens?”

Serrien: “Mijn mensbeeld is positiever geworden na het schrijven van dit boek, precies door Louis’ vergevingsgezindheid en zijn getuigenissen over bewakers die toch wel sympathie voelden voor de gevangenen. Mijn conclusie is dat er meer goedheid op de wereld is dan slechtheid. Ondanks alles komen we er wel, denk ik, en dat is misschien wel het belangrijkste van Louis’ verhaal. Het gaat niet alleen over de verschrikking, maar ook over de heropstanding daarna.”

Eerder verschenen in De Morgen

Boeken van deze Auteur:

De verzetsman en de voetbalheld

De grootste bankoverval aller tijden

De laatste getuige

De laatste getuige. De man die drie concentratiekampen en een grote scheepsramp overleefde

Menthol