"Ik heb altijd gedacht dat het Paradijs een soort bibliotheek zou zijn" - Jorge Luis Borges

De laatste zomer in de stad

Vrijdag, 7 januari, 2022

Geschreven door: Lars Mytting
Artikel door: Ankie Lok

Een kleine verhandeling over de Italiaanse literatuur

[Essay] Er zijn van die herinneringen waar fotopapier vóór is geschoven. Een matte afdruk van negen bij dertien, zodat er net wat meer foto’s op één blad in het album pasten. Denk ik nu aan Rome, dan zie ik gebouwen, fonteinen en koepeldaken die allemaal binnen datzelfde frame passen, staand of liggend. De stad is een miniatuur geworden, ergens in de verte, even mat als het fotopapier. Details zijn niet te onderscheiden.

Tweeëntwintig jaar geleden maakte ik deze foto’s. Terwijl de stad zich vervolgens terugtrok in Fujicolor, groeide er een viertal Romeinen op dat, amper even oud als het aantal jaren dat die Rome-reis geleden is, in Rotterdam afgelopen mei het Eurovisie Songfestival won. De verstreken tijd had de jeugd geboetseerd en uit het vormpje geduwd, en met die jeugd een taal als een lawine, die zich onstuitbaar een weg baande, zo onontkoombaar dat ik niet wist wat ik hoorde op dat niemendal-coronatijd-tv-avondje en dat ik er brieven aan vrienden over begon te schrijven op vellen papier met roze bougainvilleablaadjes.
Van songteksten over ali in cera (vleugels van was) was het een kleine stap terug naar die dagen in Rome, naar de goede oude klassieken. Op het bougainvilleapapier vermengde ik het talige Eurovision-geweld met mijn herinneringen aan de eeuwige stad, maar hoe ik ook mijn best deed, de exacte verhaallijn wilde niet meer uit de kaders naar voren treden – het Colosseum bleek samengebald in een pose tegen een ijzeren hek, het Forum Romanum in een sliert scholieren in de zon. Had ik die ene kerk nou wel of niet bezocht? En het interieur van die Santa Maria fuori le Mura-basiliek dan, waar we met onze docent Latijn in het hofje voor de ingang stonden? Nou, Rome hééft helemaal geen Santa Maria fuori le Mura-basiliek, ontdekte ik toen die brief al lang op de post was, dat moest de San Paolo of de San Lorenzo geweest zijn. De schaamte over zo’n falend geheugen kroop door mijn buik omhoog, maar won het niet van de kriebels. Al confabulerend viel ik als een blok voor Rome.

Van brieven over een vreemde taal en over heiligen en straten die me niet meer te binnen wilden schieten was het vervolgens een kleine stap naar mijn boekenkast, waar na grondige inspectie alleen Luigi Pirandello en Marco Lodoli ongelezen op me bleken te staan wachten. Pirandello had ik jaren geleden voor mijn verjaardag gekregen, Lodoli had ik zelf aangeschaft na een signalement in de krant, Pirandello stond geduldig in de no priority lane, van Lodoli verwachtte ik zo veel dat hij me hoe langer hoe meer afschrok. Pirandello een Nobelprijswinnaar, Lodoli een romancier zonder Engelstalige Wikipedia-pagina. Twee uitersten waar nog een heel spectrum tussen moest zitten. Maar dat stond niet in mijn kast. Aan dat onbegrijpelijke hiaat moest zo snel mogelijk iets worden gedaan.

Gelukkig dook in de Java Bookshop Gianfranco Calligarich op, van wie ik nog nooit had gehoord. De laatste zomer in de stad, in vlot Nederlands vertaald door Els van der Pluijm, bleek een voortreffelijk startschot. Hoofdpersoon Leo Gazzarra sleept je mee door Rome, op zoek naar zichzelf en naar een manier om samen te zijn met de ongrijpbare Arianna, die hysterie afwisselt met depressie en hele parfumflesjes met seringengeur over zichzelf heen sproeit.
Als dat vooral irritant klinkt, ken je Leo Gazzarra nog niet, die op zijn dertigste verjaardag proost met een kopje kokendhete koffie (“Op alles wat we niet hebben gedaan, op alles wat we hadden moeten doen, op alles wat we nooit zullen doen”) en die dondersgoed beseft dat hij van kliekjes leeft. Maar wat me pas echt voor hem innam, was zijn trouw, in adembenemende scènes in een mortuarium en op de redactie van de Corriere dello Sport. In de tijd van telefoongidsen moest je je nog werkelijke moeite getroosten om iemands familie op te sporen, en Leo Gazzarra belt iedereen met een zekere achternaam, net zolang tot hij de vader aan de lijn krijgt.
Meer nog dan over dertigersdilemma’s gaat de roman van Calligarich over Rome, de eeuwige stad, over het leven als een circulaire beweging, over acceptatie en verzet, over ontkennen en omarmen. Op de achterzijde van de Italiaanse druk staat een citaat dat is afgedrukt als poëzie:

Boekenkrant

Ma è sempre così,
siamo quello che siamo
non per le persone
che abbiamo incontrato
ma per quelle
che abbiamo lasciato.

(Maar zo is het altijd: we zijn niet wie we zijn dankzij de mensen die we hebben ontmoet maar dankzij de mensen die we hebben achtergelaten.)

In een van de bougainvilleabrieven schreef ik dat ik in deze roman nog een prikkel vond om Italiaans te leren, om wat Leo Gazzarra te zeggen heeft ooit in zijn eigen taal te kunnen lezen. Tot die tijd laaf ik me aan de vertaling van Van der Pluijm, met zondoorstoofde huizen en waar een wit pak weerkaatst in de ruiten van een gebouw alsof het die zou kunnen verbrijzelen.

Van de afmattende Romeinse zomer ging het naar beroemde en minder beroemde titels, geschreven door Beppe Fenoglio, Andrea Vitali, Marta Morazzoni en Elvira Seminara, al wat ik bij elkaar wist te googelen. Hoorn des overvloeds bleek een klein gespecialiseerd uitgeefhuis in Amsterdam, Serena Libri.
En terwijl Eurovision en Leo Gazzarra allang onder één hoedje speelden, liep op een doodkalme zomerochtend mijn wederhelft, in het ziekenhuis waar hij werkte, tegen een tafel vol Italiaanse romans aan. Na de dood van de uitgeefster hadden de erfgenamen besloten de Serena Libri-voorraad van de hand te doen en te doneren aan de #zorghelden. Er volgden fotootjes van de boekenzee via de app. Of ik daar nog wat van moest hebben?
Nou en of, en anders vriend P. wel (wiens Italiaanse bibliotheek onlangs overigens dramatische waterschade opliep door lekkage). Zo belandden meer nieuwe namen in mijn kast: Leonardo Sciascia, Carlo Lucarelli, Piero Chiara. Nooit van gehoord, nee. Maar ik voer inmiddels blind op wijlen de uitgeefster, die de afgelopen decennia juist de onbekendere namen en romans voor een Nederlands publiek beschikbaar had willen maken.

Het aanschaffen ging sneller dan het lezen, zoals te doen gebruikelijk, dus er staat alvast een knappe voorraad op de plank waar ik ook in 2022 mee vooruit kan. De bijgaande top 6 is een begin van de bevindingen. Verheugen is net zo goed een onderdeel van het lezen, zoals ik eerder ervoer bij Marco Lodoli.
Ook Lodoli was bij Serena Libri in het Nederlands vertaald. Wat maakte zijn roman Zuster nou precies zo afschrikwekkend? Hoge verwachtingen, vermoed ik, omdat wat ik cursorisch in het boek las meteen een snaar raakte. De openingszin is een gebed:

Signore, scendi dentro di me come un bacio o un’accetta, fatti sentire, sono così sola.”
(“Heer, daal in mij neer als een kus of een bijl, laat u horen, ik ben zo alleen.”)

Fatti sentire. Een bevel, getoonzet als smeekbede. Wie verlangt er niet af en toe naar een openbaring, naar de bevestiging dat je op de goede weg zit? Of naar een teken dat het anders moet? Misschien was dit wel de oorzaak van mijn aarzeling om aan het boek van Lodoli te beginnen, namelijk dat de verwachtingen van de roman even dichotoom zouden blijken als het gebed uit de openingszin: het wordt verhoord of niet.
Maar nu dat hele Italië toch één groot complot scheen te zijn, vanaf Eurovision in een rechte lijn naar de opbaring van boeken in het VUmc, sloeg ik het alsnog open. En jawel, het gebed werd verhoord; met genoegen dwaalde ik enkele dagen door de gedachten van een twijfelende non.

Tijdens het lezen van Zuster was er bovendien een frisse wind opgestoken. De wederhelft roerde zich, er deed zich een nieuwe baankans voor, een ander ziekenhuis verscheen aan de horizon. En met dat ziekenhuis een andere stad. Leo Gazzarra krijgt gelijk – de zomer van 2021 zal de laatste zomer in deze stad geweest zijn, in Amsterdam. In 2022, twintig jaar na mijn emigratie uit Drenthe, draait het kompas zuidwaarts, naar Rotterdam. Want tuurlijk, vanuit daar is het alleen maar nóg verder naar het noorden, zoals vriend Y. met een ironisch lachje mijn vanzelfsprekende windstreek aanstipte.
Maar ik geloof in de opschudding. Ik geef het laatste woord maar aan de Eurovision-winnaars: ieri ero quiete perché oggi sarò la tempesta. Vertaal dat zelf maar. En kom maar op met dat 2022.

Gelukkig nieuwjaar,

Italiaanse romans – top 6

1. Gianfranco Calligarich, De laatste zomer in de stad
(L’ultima estate in città, 1973. Vertaling Els van der Pluijm)

Met stip op nummer één, want ach, wat zou ik graag naast Leo Gazzarra zitten op zijn tochtjes door Rome in de oude Alfa. Of in zijn appartement met uitzicht op de vallei, waar graafmachines de verdere uitholling aankondigen in het leven van de compromisloze dertiger. Komisch en tragisch, en de laatste pagina’s tillen het verhaal boven tijd en ruimte uit.

“Toen de bel ging was het alsof het huis instortte. De elektrische ontlading weerkaatste in de stilte van het gebouw met het geweld van een seismische schok. Met bonzend hart ging ik opendoen. Daar stond ze in de deur naar me te glimlachen alsof ik de oude Bogart was. ‘Wat een klereherrie,’ zei ze, op de bel wijzend, ‘ik heb bij het enige naamloze bordje aangebeld.’ Bij binnenkomst wierp ze een blik op de spiegel in de hal. ‘O,’ zei ze, ‘ik ben beeldschoon. Vind je niet?’ Ik gaf geen antwoord en haalde mijn schouders op toen ik de kamer aan de kant van de vallei in liep. ‘Dus hier woon je,’ zei ze, om zich heen kijkend. Het huis was nogal verwaarloosd, met stopcontacten die uit de muren staken, linten van rolgordijnen die tot de vloer hingen, stapels kranten in de hoeken en de kapotte televisie begraven onder een berg vuile overhemden. Er hing ook een broek aan een deurknop. Die pakte ik en gooide hem achter de leunstoel, maar ze zag het en dat maakte het nog erger. ‘Dus hier woon je,’ zei ze opnieuw, nog steeds om zich heen kijkend. ‘Het lijkt wel een schuilplaats. Heb je niet iemand die je helpt? Een dienstmeisje, zoiets?’ Ze ging op het bed zitten. ‘Ben je nog van plan iets te zeggen of niet?’
‘Ja,’ zei ik, ‘als het je niet bevalt kun je ophoepelen.’”

2. Marco Lodoli, Zuster
(Sorella, 2008. Vertaling Patty Krone en Yond Boeke)

Non wacht op bevestiging van hogerhand en krijgt plots een jongetje in de klas dat haar opdrachten influistert. Vragen, nemen, geven, daar komt het op neer. In een devote stijl loodst Lodoli zijn zuster naar haar bestemming. Meteen na lezing kocht ik ook zijn andere in het Nederlands vertaalde roman, Wolk.

“De nachtelijke auto’s zoefden over de rondweg, niemand wist dat daar vlakbij, maar een klein beetje hoger, een non op het punt stond haar sigaret aan te steken; dat interesseerde niemand ook maar iets. Er worden elke dag miljoenen sigaretten opgestoken, achteloos, om een verloren minuutje te vullen, omdat er niets beters te doen valt. Een paar trekjes, de rook die de lucht en de longen in verdwijnt en dan weg ermee, onder je hak. Maar ik was me terdege bewust van dit moment, ik weet niet waarom, maar ik had het gevoel dat de rook die ik zou inhaleren mijn nieuwe leven bevatte, had het gevoel dat ik doodging. Dit was de sigaret die ik had gezocht, waar ik om had gevraagd, die ik had gekregen – nu moest ik hem dank betuigen.”

3. Piero Chiara, De bisschopskamer
(La stanza del Vescovo, 1976. Vertaling Anthonie Kee)

Naoorlogse intriges op het Lago Maggiore. De hoofdpersoon raakt in de ban van een fantast met een ijzige echtgenote en een begeerlijke schoonzuster. De wateren van het meer bieden eerst vrijheid, maar ontaarden in een beklemming. Je kan er niet vanaf en op de oever ziet men alles. Geestig en unheimisch, met de liefde als het ultieme slachtoffer.

“‘Ze heeft geen badpak bij zich,’ zei hij.
‘Wel ja,’ was Matildes reactie, ‘ik heb er twee meegenomen.’
‘Kleed je dan om en geniet wat van de zon,’ zei Orimbelli.
Matilde verdween in de kajuit en verscheen kort daarop in een ietwat ouderwets, geel badpak dat vrijwel de hele romp bedekte, slechts armen en benen vrij liet, maar toch heel de schoonheid van haar lichaam onthulde, dat melkwit was, gevuld en stevig. Toen ik haar van achteren zag, terwijl ze vooroverboog om iets op te rapen, besefte ik pas goed wat de uitdrukking ‘de kracht van de lendenen’ inhoudt als je het over een vrouw hebt. Kijkend naar dat deel van haar rug waar deze naar binnen buigt als de dubbele boog van een cello, ontwaarde ik daar de kracht van een walvisstaart. Deze had niet veel speelruimte, maar was in al zijn beperking soepel genoeg om Orimbelli eronder te krijgen, samen met heel het Somalische eskadron van Aimone Cat waarvan hij deel had uitgemaakt.”

4. Carlo Lucarelli, Guernica
(1996. Vertaling Bertus Kesseboom)

Twee Italianen in de Spaanse burgeroorlog moeten een landgenoot opsporen. Oorlog als concept, gecomprimeerd in 120 pagina’s. Smerig, verleidelijk, opzwepend en verachtelijk.

“De echo van een geweersalvo achter de muren weerklonk langs de schans, die naar de binnenplaats van het kasteel voerde, en stuitte mijn kapitein in zijn vaart halverwege een behendige sprong, een Jagerssprong. Het leek alsof hij zó – zijn borst naar voren, zijn ellebogen tegen zijn zij, zijn billen gespannen en een dij omhoog – in de lucht bleef hangen, zo licht als een pijl en zólang dat ik, minder sierlijk, me daarboven bij hem kon voegen. We stoven gelijktijdig de binnenplaats op, waar een peloton requetes uit Navarra aan het fusilleren was op het ritme van de sabel van een luitenant. We stopten ze met hun vinger al aan de trekker en ze draaiden zich allemaal om en keken ons aan terwijl wij ‘¡Alto! Alto!’ en ‘¡Stop! Stop!’ riepen en met de armen zwaaiden.”

5. Leonarda Sciascia, De ridder en de dood
(Una storia semplice, 1989/Il cavaliere e la morte, 1988. Vertaling Linda Pennings/Frans en Renilde Denissen)

Lang hoef je niet door Italiaanse romans te ploegen tot je de maffia tegenkomt. Een meester in de filosofische detective is de Siciliaan Leonardo Sciascia, die rond moord en doodslag graag een diepere laag aanboort, soms met ironie, dan weer in bespiegelende uitweidingen. De zaak oplossen lijkt nooit zijn doel.

“Er ontstond meteen, op voorhand en ongeacht de personen in kwestie, een onwrikbaar meningsverschil tussen de twee instellingen, carabinieri en politiekorps. Ze werden verdeeld door een lange geschiedenis van geschillen, en burgers die daarin terechtkwamen, raakten er op dramatische wijze in verstrikt.
De brigadier zei: ‘Tot uw orders,’ en liep naar buiten om de patrouillewagen te zoeken waarmee hij gekomen was en die weer was teruggekeerd. Maar omdat hij zich aan de hoofdcommissaris geërgerd had, en het hem vrijwel geheel ontbrak aan zogenaamde korpsgeest – het vooropstellen van het eigen korps, overtuigd zijn dat het onfeilbaar is of, bij eventueel feilen, onaantastbaar, en het volkomen gelijk geven vooral wanneer het ongelijk heeft – kreeg hij een wrang idee.”
(Een duidelijke zaak)

“En de doodstraf? Maar de doodstraf heeft niets te maken met de wet: men wijdt zich ermee aan de misdaad, men wijdt de misdaad. Een gemeenschap zal altijd in meerderheid zeggen dat de doodstraf noodzakelijk is, juist omdat het een wijding is.”
(De ridder en de dood)

6. Andrea Camilleri, Het medaillon
(Il medaglione, 2005. Vertaling Willy Hemelrijk)

Kort misdaadverhaal over de vraag: is het nodig om te weten hoe het werkelijk zit?

“Maar tijdens de oorlog waren er, voor zover hij van de dorpelingen begrepen had, geen soldaten gelegerd in Belcolle. Om het maar eerlijk te zeggen: de oorlog had Belcolle eigenlijk vergeten, had het dorp er nooit bij willen betrekken.”

Ankie Lok (1981) is freelance journalist voor diverse magazines en eindredacteur bij onderwijsvakblad Didactief. Na haar master Nieuwgriekse taal en cultuur (UvA) en journalistiek (VU) werkte ze bij een uitgeverij, tot ze besloot het journalistieke pad op te gaan. In Amsterdam hoort ze geregeld de ‘lokvogels van geluk uit verre jeugd’, dan pakt ze de trein of auto naar het noorden  (Groningen / Friesland / Drenthe). Verhalen en meer info op haar website, www.noorderschrift.nl.

Voor het eerst gepubliceerd in Bazarow Magazine