"Ik heb altijd gedacht dat het Paradijs een soort bibliotheek zou zijn" - Jorge Luis Borges

De man die uit de lucht viel

Dinsdag, 16 januari, 2007

Geschreven door: Annie van Keymeulen
Artikel door: Annemijn Molenaar

Besmet huwelijk

Sommige mannen vallen uit de lucht, ze landen in je tuin en lopen je leven binnen. De buurvrouw van Rianne Witte overkomt het. Wat er nu echt is gebeurd met die valschermspringer vertelt de buurvrouw niet, maar hoe dan ook was dít geluk en ‘werd ze door hem bevrucht met zelfzekerheid en gratie’. Andere mannen lopen je leven in en uit, zoals Christian Braine. Ze zijn op eenzame doorreis naar Ithaka.

Rianne Witte, kind, trekt in 1963 met haar moeder Désirée Witte in bij een advocaat, Christian Braine. Na de zoveelste ruzie met haar man Walter Witte, besluit Désiree het gat Elzenhoek te verlaten en zich te vestigen in Gent. Bij Braine kan ze aan de slag als huishoudelijke hulp, Rianne ontfermt zich buiten schooltijd voornamelijk over Myrtle Braine, de inwonende moeder van Christian die van zorg afhankelijk is. Rianne is zo’n meisje dat levens verzint. Voor Myrtle Braine, oud en dementerend, bedenkt ze verhalen die haar leven moeten herscheppen. ‘Weet u nog die keer in Nice met uw Italiaanse minnaar, de groot geschapene, hoe heet hij eigenlijk?’.

De tijd vliegt in De man die uit de lucht viel. Binnen enkele hoofdstukken is Rianne ineens opstandig, vertrokken naar een woongroep in Engeland en een vermeende junk. Désiree, die inmiddels niet meer bij Christian werkt, smeekt haar vroegere baas om haar dochter uit de misère weg te slepen. Advocaat Christian zit een regel later op de boot, neemt de dochter van zijn werkster mee naar een schattig Engels Bed & Breakfast en bezwangert haar. Romantisch? Als je je bedenkt dat Christian al sinds jaar en dag homofiel is, Rianne meurt naar commune en onder de vlooienbeten zit en bovendien minstens twintig jaar jonger is dan haar wegsleper, krijgt de scène iets heel ranzigs Lolita’s.

Hoe het afloopt met het stel. Ze trouwen en krijgen het kind. Christian houdt er openlijk vriendjes op na, Rianne ook. Dan is het weer aan, dan is het uit, dan voelt ze afstand en dan weer niet. Hij verlaat haar keer op keer, soms gaat zij. Een schizofrene relatie die door Annie van Keymeulen (België, 1952) zo ongeloofwaardig wordt gepresenteerd, alsof ze zelf ook niet meer weet hoe ze er een eind aan moet breien. Maar de schrijfster wíl het zo graag. Een titel als ‘een huwelijk, een tafellaken’ voorspelt iets heel poëtisch, een hoofdstuk dat ‘het paradijs, zijn bewoners en de slangen’ heet, belooft heel wat. Het is bijna gênant om te zien hoe weinig er van die diepgang terecht komt. Van een zin als ‘Maar in ieder paradijs glippen giftige beesten binnen, (…) hun eigen adders herkenden Rianne en Christian heel snel en verjoegen ze meteen’ verwacht ik niet dat met die ‘adder’ een pleegkind van vrienden wordt bedoeld dat het dochtertje van de Braines af en toe een beetje pest. Van Keymeulen heeft meer denkwerk besteed aan pretentieuze titels, motto’s (het gedicht Ithaka van Kaváfis) en filosofisch getinte metaforen dan aan een mooi en gebalanceerd verhaal dat waarmaakt.

Heaven

Tegen het einde aan legt één van Riannes minnaars Rianne eindelijk de vinger op de zere plek: ‘Ik mis iets, iets essentieels. In het begin vond ik die innerlijke onzekerheid van je nog charmant, twijfel als het begin van de wijsheid. Maar die wijsheid komt er niet door. Jij, jij bent er niet. Jij bestaat niet.’ Een toevallige parallel, want ook dit boek mist aan essentie. Het is het zesde boek van Annie van Keymeulen, het is het boek van de zware titels, het is het boek van Thema’s als eenzaamheid, bestemming en liefde, het is het boek van tientallen personages die hun rol niet kennen. Maar uit zichzelf bestaat De man die uit de lucht viel niet.

Het is 2002, Christian wordt oud en ziek. Rianne vermoedt dat het om aids gaat, maar laat zich sussen door de zin die zo misstaat met betrekking tot dit magere verhaal: ‘als ik je met iets besmet heb, dan is het met het leven.’ Uiteindelijk trekt ze weer bij hem in, om hem voor de zoveelste keer ‘iets te vertellen’. Ze heeft hem niet meer nodig, ze kan ook gelukkig zijn zonder hem. Dan de laatste pagina. ‘Zie haar. Zie Rianne Witte’. Met een variant op het bijbelse ‘ecce homo’ probeert Van Keymeulen de kwetsbare essentie van Rianne bloot te leggen. Ze bestaat. En nu ze het eindelijk alleen af kan, wil Christian Braine haar houden. ‘Blijf’, zegt hij.