"Ik heb altijd gedacht dat het Paradijs een soort bibliotheek zou zijn" - Jorge Luis Borges

De muze en het meisje

Vrijdag, 17 maart, 2017

Geschreven door: Katrijn van Bouwel
Artikel door: Marnix Verplancke

Fascinatie met het lijf en redding in de taxidermie

De eerste zin

“Ik stap uit de kamerjas dit stille leven in.”

Recensie

Mila is een onzeker academiemodel van vooraan in de twintig. Voor haar vriend Wolf is dit zoiets als prostitutie, dus blijft Mila alleen achter, ‘tussen kunst en quiche’, zoals ze het zelf zegt, verwijzend naar de maaltijden die haar vriendin Lisa haar soms voorzet. Op een dag ziet ze een aankondiging voor een tentoonstelling waarop ze zelf staat, naakt op de metro, op een schilderij van de illustere Torven Storm, die vijf jaar eerder gestopt was met schilderen. Ze gaat naar de vernissage, wordt meegenomen door Torven en komt in een wereld terecht waar kunst, devotie en martelaarschap elkaar voor de voeten lopen. De schilder heeft haar nodig, begrijpt ze. Ze moet hem voeden en sturen, als model, muze en mecenas. Tot het drie maanden later spaak loopt en Mila ervaart dat er twee momenten zijn waarop alle liedjes over jou lijken te gaan: wanneer je pas de liefde vond en wanneer ze je zieltogend weer achterliet.

Boekenkrant

Katrijn Van Bouwel, improvisatie-actrice, comedy-artieste, tv-fenomeen en columniste schreef een debuutroman over het licht en donker heel diep in ons allemaal, over de ijdelheid die we ongewild achternalopen en uiteindelijk ook over de redding geboden door de taxidermie. Al is dat laatste eerder iets persoonlijks, vermoeden we. Niet vies van enige pose en pathetiek schrijft ze zinnen als: “Ik vecht tegen het zomeruur en houd me op in de schemering, waar vertrouwd verdriet me vergezelt, samen met haar vriendinnen Insomnia, Melancholia en Zelfbeklag.” Dit is het soort ironische zelfrelativering op zijn best dat De muze en het meisje zo rijk en subversief maakt. En daarbij grossiert Van Bouwel ook nog eens met originele beelden. Of wat dacht u van deze beschrijving van onhandig bedcontact: “Niet lepeltje-lepeltje, maar eerder kaasschaaf-ijsschep?”

3 vragen aan Katrijn Van Bouwel

Je boek heeft iets morbide en doet denken aan de Franse decadenten. Juist?

Van Bouwel: “Ik krijg bijna kippenvel. Dat is exact wat ik in gedachten had: de zachte, zoete dood van het morbide. De immense druk van de eindigheid dreef me op mijn twintigste naar de filosofie, tot ik door kreeg dat het ook maar een studie was zoals alle andere en dat het om te slagen voldoende was om tijdens het examen overtuigend te knikken wanneer de prof zelf het antwoord gaf op de vraag. Het boek is best wel zwart ja, maar zeker niet autobiografisch. Al bevat het een citaat dat een onderschrift bij mezelf zou kunnen zijn. Mila’s vader over zijn dochter: ‘Ze is als de herfst: vol kleur maar al heel vroeg donker.'”

Mila werkt als model in een academie. Heb je dat ooit zelf gedaan?

Van Bouwel: “Ja, om mijn studies te betalen en ik merkte dat veel mensen dat bizar vonden en er rare veronderstellingen bij maakten. Ik vind het lijf enorm interessant; een vehikel van de ziel. Wanneer ik op de scène sta, geef ik me pas echt bloot. Of lijkt het alleen maar zo? Door over heel herkenbare intieme dingen te praten, geef ik me misschien wel veel minder bloot dan gedacht en zeg ik meer over mijn toehoorders en lezers dan over mezelf. Mensen stappen op me af en zeggen dat ze het gevoel hebben me te kennen, maar dat is helemaal niet zo. Ik hou ervan een personage te creëren, maar dat personage ben ik niet.”

Wanneer ik aan een taxidermist denk, zie ik een bejaarde man die in een donker hol gebogen zit over een dood beest, maar niet meteen een jonge schrijfster. Wat bezielt je?

Van Bouwel: “Het is allemaal lang geleden begonnen, met een bezoek aan de diorama’s van het museum van Tervuren. In een van die kassen zag je hoe een paar grote katachtigen een gazelle aan het verslinden waren. Het metagehalte van die scène was voor kleine Katrijn immens. Die beesten beten een dier dood dat al dood was maar er toch heel levend uitzag en binnenkort zou sterven. Wow. Later heb ik een paar workshops gevolgd, maar veel verder dan een matig opgezet kuiken ben ik niet gekomen. Ik merk dat het vandaag weer helemaal in is. Ik vloek me kapot, want alles is opeens pokkeduur geworden. Het zal niet lang meer duren voor in kledingwinkels de kindercollectie tussen opgezette kuikentjes en konijntjes ligt. Het is hipster hé: brand je eigen koffie en zet je eigen lijkje op; en ik ben helemaal mee. Ik laat mijn snor zelfs al groeien.”

Eerder verschenen in Knack