"Ik heb altijd gedacht dat het Paradijs een soort bibliotheek zou zijn" - Jorge Luis Borges

De oer-aanslag

Vrijdag, 15 november, 2019

Geschreven door: Marita Mathijsen, Harry Mulisch
Artikel door: Arnold Heumakers

Uit het ’tegenoeuvre’ van Mulisch

[Recensie] Iedereen kent het wel: je concentreert je op het ene en het beslissende idee in voor het andere valt je in. Onverwachts. Alle inspanning lijkt voor niets te zijn geweest, want de vondst die ertoe doet is van elders gekomen. Maar zij is er wel, gearriveerd langs de ondoorgrondelijke wegen van het brein dat kennelijk een eigen agenda volgt. Achteraf kun je je daar alleen maar, in verwondering, over verheugen; begrijpen doe je het niet.

Anders gezegd:

“Besluiten kiemen niet in het licht van het bewustzijn, maar in ogenblikken van afwezigheid, van verveling, of van geestdrift voor iets heel anders, wat ook afwezigheid is, en besluiten die de wereld veranderen worden in de slaap genomen; de wereld is door dromen veranderd, gewoel in klamme bedden achter versleten gordijnen betekent steeds weer vrijheid, of massagraven, of meesterwerken.”

De weidse strekking en de apodictische zekerheid van de uitspraak verraden onwillekeurig haar herkomst. Dit citaat moet van Harry Mulisch zijn. Het staat in zijn nooit gepubliceerde roman De ontdekking van Moskou, waarvan een fragment meer dan dertig jaar geleden terecht kwam in het tijdschrift Randstad, en het bevat een treffende voorspelling van wat er met de roman in kwestie is gebeurd.

Boekenkrant

“Iedere schrijver heeft een onzichtbaar tegenoeuvre,” schreef Mulisch ooit, bestaande uit zijn probeersels en mislukkingen – de geheime bodem waaruit het wel geslaagde werk heeft kunnen ontstaan. Vestdijks Kind tussen vier vrouwen is een goed voorbeeld, want uit deze roman fleuve is nadien de Anton Wachter-cyclus voortgekomen; Reve’s in het Engels geschreven roman Melancholia, waaruit in 1951 slechts een – toen zeer omstreden – novelle opdook, is een ander voorbeeld.

De meeste schrijvers houden hun ‘tegenoeuvre’ onzichtbaar. Pas achteraf en vaak postuum komt het alsnog aan de oppervlakte, wanneer de bureauladen van de schrijver door diens gretige erfgenamen worden geopend. Mulisch geeft er blijkbaar de voorkeur aan om zelf als zijn eigen erfgenaam op te treden. Enkele jaren terug leverde dat een lezing en een novelle op, gepubliceerd onder de archeologische titel Twee opgravingen. Nu is De oer-aanslag verschenen, nadat de tekst eerder – in 1995 – als facsimile-editie was verspreid onder de relaties van zijn uitgeverij.

De bron is opnieuw De ontdekking van Moskou, het zo langzamerhand legendarische manuscript waaraan Mulisch naar eigen zeggen in 1961 was begonnen. Twee jaar later maakte De Bezige Bij er zelfs een dummy voor, maar de boekhandel en de lezers heeft de roman nooit bereikt. De Borges-achtige complexiteit van de intrige maakt begrijpelijk waarom niet. Over een vijftiende-eeuwse expeditie naar Moskou moest het gaan, met daarbij een belangrijke rol voor Mulisch’ ‘lievelingskardinaal’ Cusanus, de filosoof van de docta ignorantia, én het moest gaan over een twintigste- eeuwse schrijver die vergeefs probeert de sporen van deze expeditie te achterhalen.

De constructie herinnert aan De toekomst van gisteren, een andere roman die in de jaren zestig spaak liep, over een schrijver die in een wereld waarin Hitler de oorlog gewonnen had een roman schrijft over een wereld waarin Hitler de oorlog zou hebben verloren. In 1972 leidde deze onderneming tot een boek met dezelfde titel, dat niet de aangekondigde roman maar het ‘protocol van een schrijverij’ bevatte. Een minstens zo interessant resultaat, met daarin onder meer een zeer persoonlijke politieke kroniek van de jaren waarin de mislukking tot stand was gekomen.

Dat laatste klinkt paradoxaal, maar voor paradoxen dient men bij Mulisch niet beducht te zijn. Weinig schrijvers hebben zoveel uit hun mislukkingen weten te slepen, zonder dat te verbloemen, als hij. Ook het manuscript van De ontdekking van Moskou heeft al her en der in het oeuvre zijn weerslag gevonden, bijvoorbeeld in de novellen Paralipomena orphica en Voorval, en, zoals iedereen nu kan constateren, in De aanslag.

Na het voltooien van De compositie van de wereld (1980) nam Mulisch zijn oude manuscript voor de zesde keer ter hand, en uit het gegeven dat zijn twintigste-eeuwse schrijver een wees moest zijn is toen de kiem ontstaan van zijn tot nu toe meest succesvolle roman. Aanvankelijk dacht hij aan een aparte novelle, waarvan de titel (As) terugkeert in de slotregel van De aanslag. Gaandeweg werd het toch een volwaardige roman, “een roman gebaard door een roman,” zoals Mulisch schrijft in de ‘Korte oriëntatie’ die aan de tekst (nu zowel in facsimile als in druk weergegeven) van De oer- aanslag voorafgaat.

De knipoog in deze titel verwijst uiteraard naar Goethe, wiens portret boven de schrijftafel van vader Mulisch hing. Of De aanslag in de oeuvre van de zoon inderdaad dezelfde rol speelt als Faust in dat van Goethe, valt weliswaar te betwijfelen, maar de pendant van de Ur-Faust is er in elk geval. Om de parallellie compleet te maken zou een uiteindelijke versie van De ontdekking van Moskou moeten volgen, al lijkt die kans niet erg groot omdat de titel inmiddels – zij het met een klein verschil – is bezet door De ontdekking van de hemel.

Uit de ‘Korte oriëntatie’ (waarmee de lezers reeds in de bundel Bij gelegenheid uit 1995 hebben kunnen kennismaken) blijkt dat het manuscript Mulisch desondanks niet met rust laat. In feite, zo moet hij bekennen, is hij weer terug bij de oorspronkelijke vraag: “Waarom is mijn personage een wees?” Niet omdat zijn ouders bij wijze van represaille door de Duitsers zijn gefusilleerd – dat antwoord is al in De aanslag gebruikt. Het andere antwoord is er nu eveneens, schrijft Mulisch, zonder het te willen verraden. En hij besluit zijn relaas met de nieuwsgierig makende mededeling: “Ik vrees dat er nog een zevende en laatste versie ligt te wachten.”

In de tussentijd verdient deze Oer-aanslag alle aandacht, hoewel er nauwelijks inhoudelijke verrassingen in zijn aan te treffen. Dank zij de voorbeeldige bezorging door Marita Mathijssen is het eenvoudig tekst en oer-tekst met elkaar te vergelijken en dan blijken de verschillen (een ik-vorm die een hij-vorm wordt, Zaandam dat in Haarlem verandert, etc.) niet erg schokkend. De charme zit eerder in het kijkje in de keuken: je ziet hoe uit de ene roman de andere is ontstaan. Bovendien realiseer je je hoe Mulisch, zijn eigen poëtica getrouw, erin is geslaagd het raadsel te vergroten door pas naderhand de verplaatsing van het neergeschoten lichaam van de landverrader Fake Ploeg (`Nederkoorn’ in De oer-aanslag) aan het verhaal toe te voegen.

Juist deze verplaatsing (door buurman Korteweg naar het huis van de familie Steenwijk) schept de verwarrende morele ambiguïteit, die in de ontknoping van De aanslag tot uiting komt, als blijkt dat bij de andere buren onderduikers zaten. Anton Steenwijk verneemt dit pas aan het slot van de roman, tijdens de vredesdemonstratie in Amsterdam waarmee de oer-tekst begint, en denkt dan: “Bij alles was Korteweg ook nog een goed mens geweest!” Wat in eerste instantie niet veel meer was dan een fatale samenloop van omstandigheden, krijgt daardoor een tragische dimensie die achteraf de hele roman in een ander, minder eenduidig licht plaatst.

In zo’n vondst bewijst zich het meesterschap van de schrijver, ditmaal buiten het gezichtsveld van de lezer. Dat geldt echter niet voor de oorspronkelijke vondst, waarvan we in wat mij betreft de mooiste passage (die is verdwenen in de roman) direct getuige kunnen zijn. Na negentien bladzijden lezen we in het manuscript: “Het stroomt nu toch! Ik kan het nog niet geloven, maar het is doorgebroken, het stroomt, dit is het toch eindelijk. Waar gaat het allemaal over als het niet dit hier is? (…) Ik ben gestoten op de werkelijke werkelijkheid, zij komt voor het eerst binnen het bereik van mijn pen – wat moet ik nog met die papieren plannen en bibliografische hersenschimmen over de ontdekking van Moskou en Cusanus?”

Aan het woord is de twintigste-eeuwse schrijver die optreedt als een van de vertellers van De ontdekking van Moskou, maar er is niet veel fantasie voor nodig om in de opgetogenheid over dit eureka-moment óók de auteur Mulisch te beluisteren, die plotseling beseft dat hij zijn goudader heeft aangeboord, ook al is het niet de ader waar hij al die verschillende versies lang naar op zoek was geweest.

Eerder verschenen in NRC Handelsblad en op Arnold Heumakers

Boeken van deze Auteur:

De zuilen van Hercules

Siegfried

De ontdekking van de hemel

De oer-aanslag