"Ik heb altijd gedacht dat het Paradijs een soort bibliotheek zou zijn" - Jorge Luis Borges

De oorlog tegemoet

Woensdag, 11 november, 2020

Geschreven door: Lodewijk Petram, Samuël Kruizinga
Artikel door: Jos van Dijk

In vreemde krijgsdienst voor het vaderland

Een nieuw boek over Nederlanders die tussen 1936 en 1939 ten strijde trokken tegen het Spaanse fascisme.

[Recensie] Zo’n veertig jaar geleden interviewden Amsterdamse studenten een twintigtal oud-Spanjestrijders. Het ging over hun motieven, de voorgeschiedenis van het anti-fascisme in de jaren dertig, hun ervaringen aan het Spaanse front, hun bijdrage aan het verzet in eigen land tijdens de oorlog en de tegenwerking die zij na de oorlog ondervonden om weer als Nederlander te worden geaccepteerd. Op basis van die interviews en aanvullend onderzoek publiceerden Hans Dankaart, Jaap-Jan Flinterman, Frans Groot en Rik Vuurmans in 1986 het boek De oorlog begon in Spanje.

Een paar jaar geleden ontdekten Lodewijk Petram en Samuël Kruizinga de transcripties van deze interviews bij het Internationaal Instituut voor Sociale Geschiedenis (IISG). Aanvankelijk getriggerd door het fenomeen van Nederlanders in vreemde krijgsdienst, opnieuw actueel vanwege de Syriëgangers, besloten ze zich te verdiepen in de Spaanse burgeroorlog en de rol van de Nederlanders die tegen Franco vochten aan de zijde van de Republikeinse regering. Dat leidde tot het recent verschenen De oorlog tegemoet, een titel met een strekking die nauwelijks verschilt van de publicatie van Dankaart c.s. Dat neemt niet weg dat dit nieuwe boek het zeker waard is om te lezen. De auteurs hebben een vlotte pen, het verhaal is boeiend en het wordt onderbouwd door overvloedig en interessant bronmateriaal. Naast de oorspronkelijk geïnterviewde Spanjestrijders -inmiddels alle overleden – komt ook de schrijver van het vooroorlogse Links Richten Jef Last uitvoerig aan het woord, vooral via zijn dagboeken. Toch zijn er ook nog wel een paar kanttekeningen te maken.

Sinds de jaren tachtig is er door talrijke historici veel onderzoek gedaan naar de strijd in Spanje. Alleen al daarom is het goed dat deze geschiedenis opnieuw op papier wordt gezet. Er zijn nieuwe archieven geopend, onder andere – ook in het IISG te raadplegen – archieven van de Komintern (de internationale organisatie van communisten) met stukken van en over de Nederlandse communisten. Maar los daarvan verdienen de Spanjestrijders het nog altijd dat hun verhalen worden doorverteld. Al was het maar vanwege wat Beatrice de Graaf op de achterflap schrijft: “hoe versimpelde beeldvorming in de media en populisme een scherpe blik op de echte gevaren voor de nationale veiligheid – de opkomst van het fascisme – vertroebelden.”

Boekenkrant

Non-interventie

Dat er over de oorlog in Spanje inmiddels een bibliotheek is volgeschreven heeft alles te maken met de internationale implicaties, tegenwoordig zouden we zeggen, de geopolitieke aspecten, van het conflict. De opstand van de Spaanse militairen in juli 1936 was een rebellie van het rijke, aartsconservatieve deel van Spanje, gesteund door de Katholieke Kerk, tegen het progressieve sociale beleid van een democratisch gekozen regering. Op papier bestond een overeenkomst van omringende Europese landen om niet te interveniëren. Maar steun van Hitler-Duitsland en Mussolini-Italië aan de rebellen onder leiding van Franco en steun van de Sovjet-Unie aan de republiek veranderden het conflict in Spanje in een oefenterrein voor de Tweede Wereldoorlog. En daarin kozen linkse burgers, communisten en sociaaldemocraten, anders dan hun toekijkende regeringen, partij.

De Telegraaf

Tegen het fascisme vechten. Dat was het motief van de Nederlanders die vanaf eind 1936 naar Spanje trokken om de republikeinen te helpen. Velen van hen waren daar in eigen land al mee bezig, in het kader van Internationale Rode Hulp (IRH) die – illegaal – zorgde voor de opvang van Duitse politieke vluchtelingen waaronder veel Joden. Voor de mannen en de enkele vrouw die – vanwege het non-interventiepact illegaal – naar Spanje reisden ging het van meet af aan om een internationale strijd waarin ook het Nederlandse belang op het spel stond. In eigen land werd dat door de regering en de meeste media niet zo gezien. Daar schreef De Telegraaf vooral over ‘ronselpraktijken’ van communisten onder werkloze arbeiders die met valse verwachtingen werden gestrikt. De krant baseerde zich onder andere op verhalen van ‘deserteurs’, die de strijd niet aankonden en die alleen hulp bij repatriëring kregen van het Nederlandse consulaat als ze afstand namen van degenen die hen op weg naar Spanje hadden geholpen. Daartoe diende een standaardverhaal over misleiding door ‘ronselaars’.

Petram en Kruizinga nemen minder duidelijk afstand van de Telegraaf-propaganda dan hun voorgangers. De werving van vrijwilligers voor Spanje heeft – door Moskou afgedwongen – ‘schaduwkanten’, schrijven ze na uitvoerige citaten uit De Telegraaf. Het smoesje van de ‘deserteurs’ wordt vervolgens beschreven als een voorbeeld van propaganda uit Het Volksdagblad, de krant van de CPN. Ze nemen wat mij betreft ook iets te vaak de terminologie over van De Telegraaf en regeringsrapporten over de CPN en het bredere comité ‘Hulp aan Spanje’; terminologie die geplaatst moet worden in het binnenlandse politieke kader waarin een voorzichtige toenadering van communisten en socialisten (de Volksfrontpolitiek) met argwaan werd bekeken. Petram en Kruizinga schetsen die context wel, maar lijken zich er op sommige plaatsen niet goed van bewust dat het bijbehorende anticommunisme ook doorwerkt in hun eigen verhaal. Gelukkig corrigeren ze zichzelf in de epiloog als ze schrijven dat het overheidsbeleid onder de invloed stond van “sterk overdreven verhalen over de werving, die het lieten lijken alsof een leger aan marionetten van Stalin Nederlandse jongens naar het front probeerde te lokken.”

Vaderlandslievend

Enige twijfel over het inlevingsvermogen van Petram en Kruizinga kwam ook bij mij op toen ik las over de Spanjestrijders Arie Favier en Frans Oord, die zich in 1939 na hun terugkeer in Nederland als vrijwilliger meldden voor de mobilisatie van het Nederlandse leger. “Waarschijnlijk”, schrijven zij, “zagen ze dit als een logische voortzetting van hun jarenlange strijd tegen het fascisme”. Waarschijnlijk? Hebben de auteurs dan niet begrepen dat het hen al die tijd juist daarom is gegaan? Ze hadden het in alle interviews van de Amsterdamse studenten terug kunnen vinden: de Nederlanders die zich in Spanje aansloten bij de internationale brigades vonden dat ze tegen Franco moesten vechten om ook hun eigen land tegen het fascisme te beschermen.

Dat zou al snel blijken toen Nederland in mei 1940 door de Duitsers werd bezet. Talrijke oud-Spanjestrijders sloten zich aan bij het verzet en velen moesten dat uiteindelijk met de dood bekopen. Ook hier heb ik vraagtekens bij het historisch besef van de auteurs van De oorlog tegemoet als ze met de belegen, en voor de verzetsmensen beledigende, leugen komen dat communisten niet eerder in verzet kwamen dan in de zomer van 1941, na de inval van de Duitsers in de Sovjet-Unie. En die leugen, die inmiddels door alle serieuze schrijvers over WOII is weerlegd, proberen ze dan ook nog te maskeren met de bewering dat de Februaristaking van 1941 in reactie op de razzia tegen de Amsterdamse Joden “tegen de bezetting was gericht en niet tegen de bezetter”. Pijnlijk.

Naturalisatie op gezindheid

Pijnlijk is ook de naoorlogse geschiedenis van de Spanjestrijders die de oorlog wisten te overleven. Ze waren vanwege het zonder toestemming in dienst treden van een vreemd leger statenloos geworden. Met alle negatieve gevolgen voor werk, stemrecht en bewegingsvrijheid. En hoewel er vlak na de oorlog aanvankelijk nog een opening leek te worden geboden uit respect voor de bijdrage die velen leverden in het verzet, bleef de besluitvorming over hernaturalisatie te lang uit. De Koude Oorlog die vervolgens uitbrak verhinderde een collectieve rehabilitatie van de Spanjestrijders. Individuele naturalisatie hing voortaan af van het afzweren van een ‘onvaderlandse’ ideologie. Het zou tot de jaren zeventig duren voordat alle leden van de voormalige Internationale Brigades hun Nederlanderschap terug hadden.  Intussen waren voormalige SS-ers zonder veel problemen in de jaren vijftig  al weer in de vaderlandse gelederen opgenomen.

Syriëgangers

In de epiloog komen Petram en Kruizinga ook nog even terug op hun aanvankelijke interesse: Nederlanders in vreemde krijgsdienst. Wat betreft de motivatie van de strijders en hun methoden zijn er natuurlijk grote verschillen tussen de Spanjestrijders en Syriëgangers. Overeenkomsten  zijn er vooral in de manier waarop er door de overheid en een deel van de bevolking naar wordt gekeken. Met “angst, afkeer en walging”, schrijven Petram en Kruizinga. Opvallend is dat die gevoelens niet golden voor strijders in vreemde dienst uit eerdere episoden van de geschiedenis. De Zouaven die in de 19e eeuw bij de strijd om de eenheid en onafhankelijkheid van Italië vochten voor de paus mochten op veel eerbetoon in eigen land rekenen, evenals de Boeren die in Zuid-Afrika tegen de Engelsen vochten. Het laat zien dat ideologieën, intenties en binnenlandse politieke verhoudingen een belangrijke rol spelen als het gaat om de beoordeling van strijders die ‘vreemd’ gaan.

Eerder verschenen op Sargasso