"Ik heb altijd gedacht dat het Paradijs een soort bibliotheek zou zijn" - Jorge Luis Borges

De overtocht

Zondag, 20 juni, 2021

Geschreven door: Berry Vorstenbosch
Artikel door: Theo Brand

Psychotische ervaringen

[Interview] In zijn boek De overtocht beschrijft Berry Vorstenbosch (1959) zijn psychotische episodes als een reis naar een vreemd én gevaarlijk gebied. Het is een gebied waar grenzen kunnen verdwijnen en verschillen kunnen worden uitgewist. Zijn eerste periode van psychische wervelingen en turbulenties bracht de auteur in een psychiatrisch ziekenhuis, de tweede bij het christelijk geloof. Met behulp van filosofen probeert hij meer grip te krijgen op wat er tijdens die reisavonturen is gebeurd.

Je bent ervaringsdeskundige op het gebied van psychoses. Vertel eens…

“Het is eind jaren zeventig gebeurd. Een psychose. Terwijl mijn ouders op wintersport waren zijn in mijn hoofd gedachten gaan circuleren die steeds vreemder en steeds intensiever werden. Nog vóór mijn ouders terugkeerden lag ik al in het ziekenhuis, platgespoten. In onze tijd zijn er talloze romans en autobiografieën geschreven over dergelijke ervaringen. Als ik tien jaar later een boek geschreven zou hebben, zou ik ook mijn verhaal aan deze egodocumenten hebben toegevoegd. Daarin zou je dezelfde drama’s lezen, dezelfde bizarre avonturen die psychoses altijd zijn, dezelfde frustratie door hoegenaamd niemand begrepen te zijn, dezelfde woede tegen de kilte van het medische bedrijf.”

Je schreef uiteindelijk De Overtocht. Waarom deed je dat en wat is het voor boek?

Kookboeken Nieuws

“Tien jaar later, als veertiger, zou ik een wat rustiger boek hebben geschreven, genuanceerder en met wat ik dan inmiddels aan levenswijsheid had gewonnen. Weer tien jaar later zou het nog een ander boek zijn geworden. Het verlangen een boek over mijn psychose te schrijven heb ik heel mijn leven gehad. En nu is het dan gebeurd. De overtocht is de titel geworden – ik was er aanvankelijk niet enthousiast over, die titel, maar zeker is dat ik een reis heb gemaakt.Dat verhaal van die opname eind jaren zeventig kennen alle mensen die mij beter kennen. Maar er is nog een ander verhaal, een tweede psychotische periode vijf jaar later waar ik eigenlijk nooit met iemand uitgebreid over gesproken heb. Daarover gaat het tweede deel van mijn boek. Opnieuw dacht ik op het water te kunnen lopen, net als Petrus, maar deze keer werd ik niet door de hulpdiensten maar door Jezus zelf uit het water gevist. Er zijn in die tweede psychotische periode momenten geweest waarin ik serieus overwogen heb me bij een kliniek te melden. Het scheelde echt heel weinig, net als in Zen en de kunst van het motoronderhoud waar ik een half hoofdstuk aan besteed. Eenmaal op het droge vloeide alle angst opnieuw opgenomen te moeten worden uit me weg. Hoe het allemaal verder ging kun je in mijn boek lezen. De filosofen die ik aanhaal helpen mij te begrijpen hoe psychoses en bekeringen aan elkaar gerelateerd kunnen zijn. Over mystiek en psychose is heel veel geschreven, maar ook bekeringen zijn verwant aan bepaalde psychopathologische fenomenen.”

Wat maken Martin Heidegger, Jacques Derrida, René Girard en Peter Sloterdijk volgens jou tot reisgidsen om het fenomeen psychose te kunnen duiden?

“Peter Sloterdijk heeft in zijn boek Je moet je leven veranderen de bekering onder de loep genomen. Zelf heeft hij intense ervaringen met de psychoanalyse en de beweging van Bagwhan Sri Rajneesh. In het genoemde boek heeft hij het over ‘algemene wendingskunde’. René Girard is, net als ik, een conventionelere bekeerling die vroeg in zijn leven het christendom heeft omhelsd. In zijn zogeheten mimetische theorie, speelt de bekering een grote rol en krijgt daar geheel nieuwe betekenissen. In het denken van Martin Heidegger richt ik me op de ‘Sprong’ die je volgens hem moet wagen, om uit het heerszuchtige, door controle geobsedeerde moderne technische denken weg te springen. Heidegger wil zijn lezers ontvankelijker maken, maar met ontvankelijkheid moet je uitkijken want je kunt ook voor de verkeerde dingen ontvankelijk worden. Jacques Derrida is bij mij de filosoof van de ontankering, de denkzwerver die de zeeën afschuimt, en die, waar hij aan land gaat, de zaken ontregelt. In mijn boek haal ik Derrida’s Eureka-ervaring aan, een tekst die vrijwel niemand kent. Wat hij daarin beschrijft is geen bekering, geen extase, geen visioen, en is ook niet iets psychopathologisch. In zijn leven is het een unieke en richtingbepalende ervaring, die, zo probeer ik aan te tonen, zich bedient van dezelfde taal als waarin vaak over bekeringen of psychoses wordt gesproken… Of visioenen… Of mystieke ervaringen…”

Wat wil je duidelijk maken met je boek?

“Allereerst is De overtocht niet een titel die ik zelf gekozen heb. Zelf wilde ik dat het boek Gekleed en bij zijn volle verstand zou heten. Dat is een Bijbelfrase die voorkomt aan het eind van het verhaal van de genezing van een bezeten man in heidens gebied, het gebied van de Gerasenen. ‘Hij leefde in de spelonken, altijd, dag en nacht, liep hij schreeuwend tussen de rotsgraven en door de bergen en sloeg hij zichzelf met stenen’ (Marcus 5:5). Aan het eind wordt hij door Jezus genezen. Deze genezing is een belangrijk verhaal, niet alleen in mijn boek, maar ook in het boek De romantische leugen van René Girard dat ik uitgebreid bespreek. In het appgroepje met de redacteur en de uitgever waarin we over de titel brainstormden, werd mij steeds voorgehouden dat nog maar weinig mensen die Bijbeltekst zullen herkennen en dat het verder geen enkele indruk zou geven waar mijn boek over gaat.

Toen ik me eenmaal met de titel De overtocht had verzoend ben ik door de hele tekst heengegaan en heb waar mogelijk de reismetafoor sterker naar voren gehaald en scherper in het licht gezet. Ik kan iedereen die een boek schrijft aanbevelen in een vroeg stadium een definitieve beslissing over de titel te nemen, want dan wordt het een woord- en metafoorcluster waar je bewust of onbewust naar toe gaat schrijven. Het wordt een soort basso continuo die door het hele verhaal heen gaat zoemen.

‘Gekleed en bij zijn volle bestand’ betekent voor mij dat ik een bepaalde geestelijke hygiëne heb teruggevonden na een periode van eindeloze wervelingen. Het was weer rustig geworden in mijn hoofd, ik liep er weer fatsoenlijk bij. Zelf heb ik me niet in een extreem ontremd gedrag laten gaan, maar ik ken wel verhalen van anderen, verhalen die vaak eindigden in eenzame opsluiting. Als je Cervantes’ Don Quichot leest, dan kom je in het Spaanse landschap af en toe een echte gek tegen, die naakt in de wildernis rondrent, zoals dat in de zeventiende eeuw ongetwijfeld ook af en toe daadwerkelijk voorkwam.Overigens brengt dit een verhaal naar boven dat ik een aantal jaar na mijn bekering heb meegemaakt. Het was toen ik in de Pijp woonde, vlak bij de Albert Cuypmarkt. Op straat was – wat tegenwoordig heet – een verwarde vrouw begonnen haar kleren uit te trekken. Op de hoek van de straat waar ik woonde zat een bakker. De bakkersvrouw was in alle staten: ‘Die vrouw is gestoord! Of misschien zit ze onder de drugs! Ik heb de politie al gebeld!’ Ik hielp de bakkersvrouw mee die vrouw, voor zover dat ging, weer in haar kleren te sjorren en de bakkersvrouw rende naar binnen en haalde een paar vuilniszakken om haar verder mee te bedekken. Terwijl ik naast haar ging zitten en met haar probeerde te praten, verzamelden zich een hele cirkel mensen om ons heen. De vrouw leek wat rustiger te worden. Plotseling waren er sirenes en was er ambulancepersoneel die mij ruw wegduwden en de vrouw eerst met allerlei medische apparatuur te lijf gingen om haar vervolgens in een ambulance te tillen. Ik weet nog dat ik de kring uitliep en een vrouw me aansprak. Ze zei dat ze mijn moed bewonderde.

Het is een verhaal uit de tijd waarin ik als beginnend christen aan het liefhebberen was in pastorale werken. Op het moment zelf was ik helemaal niet moedig, ik hoefde geen enkele vorm van moed op te brengen en ook niet te denken over wat ik moest doen of zeggen – alles ging helemaal vanzelf. Ik heb momenten van ‘on-angst’, zoals ik het noem, waarin ik voor niets en niemand bang ben en gedreven wordt door krachten die groter zijn dan mijzelf. Mijn pastorale experimenten met die ‘on-angst’ geven mooie plaatjes, maar diezelfde on-angst kon uren tot dagen heersen tijdens mijn psychose. ‘Alles ging helemaal vanzelf’ – het is een zinnetje dat vaker voorkomt in mijn boek.

Pas later in mijn leven heb ik pater-jezuïet Jan van Kilsdonk leren kennen, de studentenpastor die zoveel jonge jongens met hun worstelingen met homoseksualiteit heeft geholpen. Ik herinner me dat hij weleens verteld heeft dat hij door de stad kon fietsen en dan om zich keek of hij een mens in nood zag, of dat er iemand was die zijn hulp of aandacht kon gebruiken. Avonturen als met deze verwarde vrouw zal hij regelmatig hebben meegemaakt.”

Had je misschien in de voetsporen van Pater van Kilsdonk willen treden?

“Nou ja, goede vraag en, ik denk op een bepaalde manier van wél. Die heilandsinstincten zaten diep in me en ik bewonder dan een man als Van Kilsdonk die er naar mijn gevoel in geslaagd is daar goed en evenwichtig mee om te gaan, en ook daadwerkelijk veel mensen met grote problemen heeft verder geholpen. En een Jezuïet zal bij zijn goede werken wellicht sneller dan iemand anders denken dat hij slechts een plaatsbekleder is van iets Groters. Jezuïeten zijn vaak mensen die manmachtig de lijn naar de transcendentie proberen open te houden, maar je wil niet weten door hoeveel donkere nachten van wanhoop en twijfel zijzelf af en toe heen moesten gaan. Dat begint al met Ignatius van Loyola zelf. Peter Sloterdijk is eindeloos gefascineerd door deze Ignatius, een van de grootste en ook invloedrijkste bekeerlingen uit de hele westerse geschiedenis!Maar stadspastor ben ik nooit geworden. Achteraf zie ik het als een verleiding. En er waren er meer. Zoals healer of mysticus. In al deze richtingen heb ik misschien wel zekere talenten, maar uiteindelijk is het voor mij schrijven geworden, filosoferen… Proberen te begrijpen wat er in mijn adolescentie gebeurd is, proberen dat goed onder woorden te brengen. Ooit heb ik een deel van mijn bekeringservaring als een roman proberen te schrijven, maar die heb ik nooit uitgegeven gekregen. Het heette De skyline van Hillegom met een held die op en neer vloog tussen Hillegom en Hollywood. De goddelijke lichtstralen uit de crucifix die ik in De overtocht beschrijf – een historische crucifix die daadwerkelijk in een ziekenzaal van het Sint-Nicolaas-ziekenhuis te Waalwijk boven de deur heeft gehangen – kwam in die roman uit een fosforescerend Mariabeeldje. Deze roman was eigenlijk een wilde fantasie over mijn eigen religieuze ervaring. Er werd een Hollywood-film van gemaakt, met veel goddelijk licht, dat wil zeggen, met veel special effects. Op het eind is er uitzicht op hoe er in Hillegom, net zoals in Lourdes of Fatima, een kathedraal zal oprijzen. Het was een visionaire roman, duidelijk over de top, ja, mijn fantasie is vermoedelijk nog steeds een beetje te overspannen om een goede roman te kunnen schrijven. Ik vind het nu niet zo gek meer dat ik het toen niet uitgegeven kreeg, maar met De overtocht liep het anders.”

Waarom liep het nu anders?

“Omdat iemand daadwerkelijk geïnteresseerd was geraakt in het verhaal dat ik wilde vertellen. Iemand die zelf ook psychotisch was geweest, een andere ervaringsdeskundige, en die mijn drang en verlangen voelde. En die na steeds meer teksten van mij gelezen te hebben tegen mij gezegd heeft – ja, dit moeten we gewoon gaan uitgeven! Voor mij was dat het grote moment van erkenning. Het besef brak door dat het er misschien toch toe doet, wat ik dan allemaal te zeggen heb…

Toen ik eenmaal wist dat het boek uitgegeven zou gaan worden, heb ik alles gegeven wat ik in me heb. Mensen vragen mij nu al weleens, waarover zal jouw tweede boek gaan? En dan zeg ik: ‘Waarom zou ik een tweede boek schrijven? Hier staat alles al in!’ Ik moet altijd denken aan Jan Siebelink, die roman na roman schreef, romans die door een kleine schare lezers gelezen en bewonderd werden en die op een dag heeft gezegd: ‘En nu ga ik het echt allemaal vertellen, nu krijgen jullie het echt allemaal voor je kiezen!’ En zo ontstond Knielen op een bed violen, een prachtig, doorbloed boek. Mijn boek is soms ingewikkeld en filosofisch. Maar doorbloed is het ook. En of het ook echt móói is, dat zullen de lezers maar moeten beoordelen.”

Eerder verschenen op NieuwWij