"Ik heb altijd gedacht dat het Paradijs een soort bibliotheek zou zijn" - Jorge Luis Borges

De puberdagboeken

Dinsdag, 7 november, 2017

Geschreven door: Monica Soeting
Artikel door: Onbekend

Dat pubers met alles worstelen is van alle tijden

[Voorpublicatie] Bij uitgeverij Thomas Rap verschijnt komende week een boek over en met fragmenten uit de dagboeken van hedendaagse pubers  en pubers van de afgelopen eeuw. “De puberteit is een periode van grote onzekerheid. Over je plek in de groep, over je alsmaar groeiende lichaam, over die verwarrende seksualiteit. Waar jongeren van nú hun onzekerheden ongeremd delen op social media, hielden pubers voorheen hun persoonlijke verhalen diep verborgen. In dagboeken. Monica Soeting verzamelde jarenlang puberdagboeken. Samen met Nina Wijsbek las zij de talloze dagboeken die nu zijn samengebracht in de collectie van het Nederlands Dagboekarchief, op zoek naar de mooiste stukken die een eerlijk, ontroerend en soms hilarisch beeld geven van de wereld van de puber. In De puberdagboeken komen dagboekschrijvende tieners van vroeger en nu aan het woord: over school, ouders, vrienden en vriendinnen, seks, toekomstverwachtingen en alle andere zaken die tot de puberteit worden gerekend.”

Over de auteurs

Monica Soeting was jarenlang als recensent aan dagblad Trouw verbonden en was hoofdredacteur van het Biografie Bulletin. Onlangs publiceerde zij de biografie van Cissy van Marxveldt. Nina Wijsbek (1988) studeerde geschiedenis, Engels en cultureel erfgoed. Samen met Monica Soeting zit ze in het dagelijks bestuur van het Nederlands Dagboekarchief.

Boekenkrant

De Leesclub van Alles publiceert de inleiding bij hoofdstuk 5 “Waarom leef ik, denk ik soms.” – Filosofische beschouwingen en enkele dagboeknotities uit dit hoofdstuk.


Inleiding
“De zorgen van het leven, de tegenvallen, de hartepijn, het verdriet” – zou er in het leven niets anders bestaan, vraagt een zestienjarig meisje zich in 1961 in haar dagboek af, om meteen het antwoord op die vraag te geven: “Het lijkt van niet, want als ze het over de volwassenheid hebben, gaat het altijd daarover.” Bij het lezen van de dagboeken zou je bijna denken dat pubers zich niet met belangrijke wereldgebeurtenissen bezighouden. In de periode waarin de pubers uit dit boek hun dagboeken schreven, vonden twee wereldoorlogen plaats, brak de Koude Oorlog uit, kregen gekoloniseerde landen hun vrijheid terug, protesteerde men tegen autoritaire verhoudingen en discriminatie en begon rond 1963 de zogenoemde tweede feministische golf. Opvallend is dat deze grote gebeurtenissen weinig weerklank vinden in de dagboeken.

De meeste pubers wijden wel lange beschouwingen aan het geloof, de dood en het lot van de puber die niet begrepen wordt en niet weet waarom hij of zij eigenlijk leeft.

Freek (1956)
27 oktober 1971
Over dat stensil: we moeten voor Nederlands, aan de hand van een stel krantenknipsels + eigen materiaal (stensil) een artikel schrijven over miljeuverontreiniging + de hele daaraan vastzittende problematiek. Een artikel voor de schoolkrant of iets dergeliks. Dat vind ik een beremoeilijke opdracht omdat ik de problematiek een tikkeltje anders (iets komplekser) zie dan de anderen. Voor mij is de vraag: als de mens de wereld goed zou beheren zou dan de wereld toch uitgeput raken terzijnertijd of is de natuur zo goed dat ze (hij) daar een oplossing voor heeft. (Komt er een of ander evenwicht?) Ik weet t echt niet!

Janny (1943)
20 februari 1961
Zondagmiddag ben ik eerst heel eventjes bij Rie van Doorn geweest, omdat ik een foto had waar ze opstond. Daarna ben ik naar Mia gegaan. Samen zijn we naar eentante van haar geweest, die een nieuw kindje had. Het was de 8ste al en de oudste is nog maar 9. Arme vrouwen vind ik het met zulke huishoudens, maar eigenlijk vind ik dat niet. Je hoort het andere zeggen en daarom praat je het na. Misschien zijn die vrouwen gelukkiger dan wie ook met al dat kleine grut. Ze leven voor en door hun kinderen, waarom moet je ze beklagen. God geeft hun kinderen en dan is alles toch goed.

Moeder zijn, moeder worden. Wat moet dat heerlijk zijn. Wat is het eigenlijk heerlijk voor een meisje te weten dat het moeder kan worden. Hoe gelukkig moet een vrouw, die in verwachting is, zijn. Te weten dat in je iets groeit. Een kind, iets dat leeft, net als je zelf. Wat is dat heerlijk.

22 februari 1961
Ik droom de laatste tijd weer veel en zonder me weer meer af. Ik zit bijna altijd alleen te lezen en zeggen doe ik zowat nooit iets. Vandaag kreeg ik nog te horen dat ik bijna nooit lachte. Ja het gaat weer niet zo goed. Ik ben misschien te gevoelig, niemand begrijpt me, mijn vriendin ook niet. Wie houd er nu van alleen zijn? Ik, maar dat snapt niemand, ze vinden dat iets geks. Ik heb weer eens een inzinking en wel heel erg. Ik ben soms wanhopig. Waarom leef ik, denk ik soms. Iets verschrikkelijks.
Want ik geloof in God en dan mag ik zoiets toch niet zeggen.

2 maart 1962
Vind je het gek, dat ik soms zou willen, dat ik dood was. Het moet heerlijk zijn. Wat is het leven hier, niks als rommel. Alles is rot. Hierna moet iets zijn, wat we nu niet kunnen vatten. Het moet. Er moet iets zijn, omdat het hier rot is. Eerst moeten we hier ronddolen en dan komt er iets anders, dan komt er geluk. Dood te zijn, weg van deze aarde, weg van alles, het geluk hebben, heerlijk moet dat zijn. Ik ben niet bang voor de dood.
Soms verlang ik er naar. Ik wil weg van deze aarde. Me terug trekken. Daarom denk ik ook dikwijls aan het klooster. Weg van dit slijk, deze modder, deze schijn en dit bedrog. Weg van de aarde, naar God. Je geheel geven. Ik wou, dat ik het kon.

Hendrik (1896)
18 juni 1914
’s Avonds. Ik zie, dat ik vandaag al onbehoorl. lang gepraat heb, maar toch is er nog meer te zeggen. Ik ben er daarnet weer op uit geweest en terwijl ik daar zoo – in mijn eentje – reed te genieten van de natuur bedacht ik me weer mijn ontboezemingen over mijn wereldbeschouwingen en in verband daarmee een vraag van Dolf W. (die R.K. is), welke reden een atheïst had een goed leven te leiden.
Immers hij denkt zich geen hiernamaals, waar men naar gelang van ’t aardsche gedrag, beloond of gestraft wordt. Welnu, welke reden heeft hij dan niet van de hand in den tand te leven? Tot dusver was mijn antwoord: een onbestemd gevoel, ’t geweten drijft hem daartoe. Dat geweten is iets bestaands, maar toch iets zonderlings voor een atheïst. De geloovige noemt het de ‘stem Gods’, maar voor ons is er niet zo’n makkelijk stopwoord – hoewel, misschien.
Men zou kunnen aantonen, dat de natuur de neiging heeft alle gebeuren zoo goed mogel. te doen plaats hbb, de volmaakth. zoo nabij mogel. te komen, daar van getuigen hare uitingen voldoende. Men kan zich toch moeil. denken een betere, volmaaktere inrichting van ’r heelal: d.i. de natuur. Gaat men nu van dit standpunt uit, dan zou men kunnen zeggen dat de slechte gedachte, die immers volgens mijn opvatting een scheikundige werking is, elders in ons lichaam (of op dezelfde plaats, om ’t even) een zekere tegenwerking opwekt, die tracht de eerste op te heffen. Ik meen toch dat ’t een bekende wet is in de natuurwetenschap, dat alle stof neiging heeft haar toestand te behouden (inderdaad: de uitgebreide traagheidswet, volgens Galilei). Intusschen, ik geef deze proeve van verklaring natuurl. voor een betere – Al pratende, verloor ik mijn uitgangspunt uit ’t oog.

Ik geloof dat er voor den atheïst nog iets meer kan zijn dan het geweten, om hem goed te doen leven. En wel als hij zich beschouwt als een deeltje van de natuur en tegelijk die natuur bewondert. Er zal dan in hem een zeker eergevoel wakker worden, de natuur geen schande aan te doen, niet in strijd te komen met haar overweldigende, onvergankelijke schoonheid. – Me dunkt, deze drijfveer is edeler dan die van den Roomsche die ‘vroom’ leeft om beloond te worden, later. Trouwens, als hij eens zondigt, een biecht kan hem gauw genoeg vrij mensch maken. Voor den atheïst moet iedere verkeerde daad wegen en blijven wegen als een miskenning van zijn plichten tegenover de natuur.
In hoofdzaak had ik niet meer in ’t midden te brengen. Wel nog over de 2-slachtigheid van ’t ik, die ik boven ontkende. Men ga slechts na den zin: ‘Ik ben dankbaar dat ik leef’: Die beide ik’s verschillen voor mijn gevoel – mogel. omdat de uitdrukking onjuist is?!

Saskia (1958)
20 mei 1972
Lieve Peggy,Tante Jo is overleden. Vanmorgen om tien over vijf. Wat is dood eigenlijk? Is ’t erg voor de persoon? Ik denk dat ik in de bijbel wel een antwoord kan vinden. Maar de dood is toch ook: voor eeuwig naar God gaan? Allemaal vragen die ik aan mamma zal stellen. Ik hoop dat ze de wijsheid krijgt het op een menselijke manier aan me uit te leggen.

Boeken van deze Auteur: