"Ik heb altijd gedacht dat het Paradijs een soort bibliotheek zou zijn" - Jorge Luis Borges

De reis van de mensheid

Woensdag, 20 juli, 2022

Geschreven door: Oded Galor
Artikel door: Marnix Verplancke

Interview met Oded Galor: “Marx zat er helemaal naast”

[Interview] 300.000 jaar lang was het leven van homo sapiens een zaak van overleven en zich voortplanten. De levensstandaard grensde aan het minimale bestaansniveau en veel meer dan een jaar of dertig werd een mens niet. Vanaf de verlichting was dat getal in Europa stilaan wel naar de veertig beginnen opschuiven, maar pas in de negentiende en vooral de twintigste eeuw gebeurde er iets opzienbarends. Op twee eeuwen tijd verdubbelde de levensverwachting, tot bijna 81 jaar in 2020. En de groei van het inkomen per hoofd van de bevolking was nog veel groter. Die is wereldwijd de voorbije twee eeuwen maal veertien gegaan en in de rijkste landen zelfs maal twintig. Fantastisch nieuws dus, ware het niet dat de voorbije eeuwen ook de ongelijkheid exponentieel is toegenomen.

Al die cijfers zetten de Israëlische econoom Oded Galor aan het denken. Wat was er tweehonderd jaar geleden gebeurd dat de welvaart en de levensverwachting zo konden toenemen, en waarom was dat precies in Europa gebeurd? En hoe leidde dit tot zo’n grote ongelijkheid tussen het westen en Afrika? Het leidde tot een boek, De reis van de mensheidwaarin Galor welvaart en ongelijkheid aan elkaar koppelt en grossiert in opzienbarende kennis. Dat er in het verre oosten collectiever gedacht wordt, komt doordat rijst verbouwen samenwerking eist, schrijft hij bijvoorbeeld. En de invoering van de ploeg leidde niet alleen tot grotere oogsten, maar ook tot het onderscheid op de werkvloer tussen mannen en vrouwen. Zo lang er geharkt en geschoffeld werd, deden mannen en vrouwen samen aan landbouw. Eens de ploeg geïntroduceerd, was dit een mannentaak. Zelfs vandaag zie je dat verschil nog in traditionele gemeenschappen die de ploeg niet gebruiken, aldus Galor.

Waarom veranderde alles opeens met de komst van de industriële revolutie?

“Omdat die een invloed had op het aantal kinderen dat geboren werd en op hun onderwijsniveau. We begonnen in Afrika, zo’n 300.000 jaar geleden. Er waren toen maar weinig mensen, maar geleidelijk aan werden ze steeds beter in het hanteren van hun stenen gereedschap. Daardoor kregen ze de beschikking over meer bronnen, verbeterden ze hun levensomstandigheden en kregen ze meer kinderen. Het wiel der vooruitgang was aan het rollen gezet, alleen rolde het nog bijzonder traag. Van het stenen tijdperk tot het stoomtijdperk duurde het 100.000 jaar, maar van toen af ging het razendsnel. Wat de industriële revolutie zo revolutionair maakte was dat de technologische innovatie ouders ongerust maakte over het welzijn van hun kinderen, waardoor ze inzagen dat ze in hun onderwijs moesten investeren. Want onderwijs zou hen in staat stellen zich door het technologische landschap te begeven als een vis door het water. Ouders gebruikten dus een deel van hun middelen om die in hun kinderen te investeren. Dat kon natuurlijk niet voor een massa kinderen en daardoor daalde het aantal kinderen dat geboren werd. En dat was iets heel nieuws. Tot dan toe had betere technologie alleen maar tot meer kinderen geleid, nu opens tot minder. Van dan af gingen drie krachten de toekomst bepalen: technologische vernieuwing, het stijgende onderwijsniveau en de dalende vruchtbaarheid, en die versterkten elkaar generatie na generatie.”

Boekenkrant

Maar ging de industrialisering dan niet gepaard met heel veel armoede en kinderarbeid, en niet met toenemende rijkdom en onderwijs?

“Dat is dus een volstrekt fout beeld van de geschiedenis. Typisch voor ons denken over die tijd is dat we uitgaan van gigantische vervuiling en schrijnende kinderarbeid. Maar we vergeten daarbij nogal makkelijk dat kinderarbeid altijd bestaan heeft. Het is niet zo dat de kinderen voor ze in de fabrieken werkten hele dagen achter vlinders aanliepen in een idyllisch zomerlandschap. De reden waarom mensen naar de steden trokken was net omdat ze aan de armoede wilden ontsnappen. Op het platteland werkten kinderen mee met de volwassenen van zo gauw ze daartoe in staat waren. Op zich veranderde er dus niet zoveel eens hun ouders naar de stad verhuisden en zij in de fabriek gingen werken, behalve het gevaar dat met hun werk gepaard ging natuurlijk. Restjes katoen oprapen tussen weefgetouwen was een levensgevaarlijke taak. En ze werkten ook langere uren, al veranderde dat geleidelijk aan. Doordat de technologische ontwikkeling steeds verder toenam en machines steeds meer taken overnamen van mensen loonde kinderarbeid niet meer voor de eigenaars van het kapitaal. Er dienden geschoolde werknemers te komen om de machines te bedienen en er moest geïnvesteerd worden in het onderwijs van de werknemers.”

Marx zat er dus helemaal naast?

“Helemaal. Volgens hem zouden de kapitalisten steeds rijker en de arbeiders steeds armer worden. Van zo gauw de prijzen van de producten, en dus ook de winsten, onder druk kwamen te staan door de concurrentie zouden de kapitalisten de lonen van de arbeiders verlagen, zei Marx. Als dat lang genoeg doorging, zou daar automatisch een klassenstrijd uit voortvloeien aangezien de arbeiders zo op hun tandvlees zouden zitten dat ze niets anders meer te verliezen hadden dan hun kettingen. Maar Marx zag iets over het hoofd. Het is waar dat wanneer je steeds meer menselijk kapitaal verwerft dat betaald moet worden, je winst daalt. Maar die kapitalist zit ook niet gewoon zijn lot af te wachten natuurlijk. Op een gegeven moment ziet die in dat hij zijn productiviteit kan verhogen door geschoolde arbeiders te combineren met geavanceerdere technologie. Vandaar dat degenen die in het Britse parlement het grootste pleidooi hielden voor openbaar onderwijs industriëlen waren. Wij hebben geschoolde arbeiders nodig om te kunnen concurreren met continentaal Europa, zeiden ze. Dat onderwijs zorgde voor jobs die beter betaald werden, voor een stijging van het inkomen dus en niet voor een daling, zoals Marx voorspelde, en het is dan ook geen wonder dat er nooit een revolutie is ontstaan in een geïndustrialiseerd land, maar wel in een landbouwland als Rusland.”

En waarom daar dan wel?

“Omdat de armoede daar groot was, er veel over de klassenstrijd werd gepraat en de mensen dachten dat ze niets te verliezen hadden. Bovendien was het een heel autocratische maatschappij. Dat gold trouwens ook voor China. Want dat is nog iets wat we zien, dat het in een democratisch land veel moeilijker is om een revolutie te beginnen.”

Is democratie ook essentieel voor een economisch succesverhaal? China lijkt toch iets anders te suggereren.

“Op het eerste zicht is het één inderdaad niet noodzakelijk voor het ander. Neem bijvoorbeeld Korea. Nadat dit land gesplitst werd kreeg je in het noorden een gesloten communistische staat, terwijl het zuiden zich op economisch vlak op het westen richtte. Maar het waren politiek gezien allebei autoritair geleide landen. Dat er op economisch vlak na een paar decennia toch zo’n enorm verschil te zien was, kwam doordat het zuiden zijn autoritaire staat combineerde met een kapitalistisch systeem, in feite goed vergelijkbaar met wat we vandaag in China zien. In 1989 werden voor het eerst democratische verkiezingen gehouden in Zuid-Korea. Op economisch vlak zorgde dat niet echt voor verandering. Het vrijemarktkapitalisme bleef gewoon verder bestaan. Wat dit voorbeeld enerzijds toont is dat een democratisch bestel niet echt noodzakelijk is om er een kapitalistische economie op na te houden, maar ook dat het als staat moeilijk is om een vrije economie te combineren met een onvrije politiek. Als overheid alleen vrijheid toelaten op economisch en technologisch vlak, maar niet op politiek, is zoiets als rijden met de handrem op. In dat opzicht denk ik dat de politiek die China nu al een tijdje voert op de lange duur niet vol te houden is.”

Dus moeten we de democratie wereldwijd promoten voor het goed van ons allen?

“Nee, ergens geforceerd de democratie invoeren heeft nog nooit gewerkt. Zoiets moet vanzelf groeien uit de lokale geschiedenis en de cultuur. Een democratie kan immers niet aarden in een inherent corrupte omgeving.”

Ontstond de industriële revolutie precies in Europa omdat het vrije denken op politiek, wetenschappelijk en technologisch vlak hier mogelijk was?

“Ongetwijfeld. Wanneer je de geschiedenis overloopt zie je dat China heel lang dominant is geweest. Dat veranderde ten tijde van de industrialisatie, toen Europa het voortouw nam. Ik denk dat we de reden daarvoor in de richting van vrijheid van denken en handelen moeten zoeken. China had zichzelf van de wereld geïsoleerd en keek vooral naar binnen, om zo een sterk samenhangende samenleving te kunnen ontwikkelen. Cohesie biedt voordelen, maar er zijn ook grenzen aan. Zolang alles zijn gangetje gaat, de technologie niet te snel evolueert en je niet uitzonderlijk creatief moet zijn, is er geen enkele reden om je status quo in vraag te stellen. Daardoor kon China tot in de zestiende eeuw de wereld technologisch domineren. In Europa begon toen iets te broeden. Het continent was niet geïsoleerd en bestond uit heel veel kleine staatjes. Van cohesie was er niet echt sprake, om niet te moeten zeggen dat het op politiek vlak gefragmenteerd was. Er waren bergen, rivieren en schiereilanden die ervoor zorgen dat er aparte staten en samenlevingen konden floreren die met elkaar konden concurreren. Die concurrentie was belangrijk voor het aanzwengelen van de politieke, culturele, filosofische, wetenschappelijk en technologische evolutie. Daarom was de verlichting een Europees fenomeen.”

Diversiteit en concurrentie sturen dus de vooruitgang?

“Wanneer je het over diversiteit hebt, moet je teruggaan naar de eerst diversiteit, 60.000 tot 90.000 jaar geleden, toen de mens Afrika verliet en over de aarde uitzwermde. In die Afrikaanse populatie was de diversiteit het grootst. Er was een grote diversiteitspoel waarin allerlei combinaties konden aarden en tot nieuwe verschijnselen leidden. Wanneer een bepaalde groep zich afzonderde van die grote genenpoel, verkleinde de diversiteit echter. Je zou het kunnen zien als een bokaal met honderd knikkers van tien verschillende kleuren. Wanneer je er willekeurig twintig uitneemt, zul je misschien een paar kleuren missen, en bepaalde kleuren zullen meer voorkomen dan andere. Dat is ook wat er gebeurde toen homo sapiens steeds verder trok over de aarde. Van iedere groep die een verminderde diversiteit vertoonde scheurde zich na een tijd een andere af met een nog kleinere diversiteit. Waarom is dit belangrijk? Omdat diversiteit en welvaart samengaan. Diversiteit heeft immers een positief effect op innovatie omdat het tot meer concurrerende ideeën leidt. Anderzijds lokt diversiteit ook wantrouwen en conflict uit. Het is dus geen toeval dat we in Afrika meer conflicten zien dan elders. Het continent heeft immers een bijzonder diverse bevolking. Het komt er dus op aan de positieve en de negatieve effecten van diversiteit in evenwicht te houden. Je wil geen overdreven diverse maatschappij, maar ook geen waar diversiteit afwezig is. In feite wil dit zeggen dat er een ideale afstand van Afrika is waar de diversiteit net genoeg is om die positieve en negatieve effecten in evenwicht te houden, en die ligt ongeveer waar Europa ligt, wat nog een reden is waarom daar de verlichting en de industriële revolutie plaatsvonden.”

Verdwijnt die Europese diversiteit vandaag niet, en daarmee ook de Europese concurrentie

“Je mag die Europese gelijkschakeling niet overdrijven. Er zijn nog steeds grote verschillen, zelfs binnen staten. Neem bijvoorbeeld Italië, van in de negentiende eeuw één staat, maar het verschil tussen noord en zuid is nog steeds immens. Het inkomen per hoofd is in het noorden een derde hoger dan in het zuiden. Doorslaggevend daarvoor is de cultuur en hoe die doorheen de geschiedenis is geëvolueerd. In het zuiden is die vanouds gebaseerd op familiebanden. Er is gewoonweg minder vertrouwen in en eerbied voor grotere instituties. Wanneer er zaken worden gedaan, gaat dat zelden verder dan de familie of de uitgebreide familie. Het gevolg is nepotisme en inefficiëntie. Om iets werkelijk groots op te zetten heb je echter een bredere samenwerking nodig, maar die komt in het zuiden merkelijk minder voor dan in het noorden, waar het sociale kapitaal een stuk groter is. Mensen vertrouwen er anderen meer en bij verkiezingen is er een hogere opkomst. In het noorden zie je dat mensen erop vertrouwen dat de instituties functioneren zoals ze dat behoren te doen en ontwikkelen ze een breder sociaal netwerk. In het zuiden leidt het familiedenken tot het ontstaan en in stand houden van de maffia.”

Maar waar komt dat verschil dan vandaan? Want in Noord-Italië is het gezin toch net zo goed de basis van de maatschappij?

“Om dat te begrijpen moeten we duizend jaar terug de tijd in. In het noorden ontstonden toen de vrije stadsstaten, terwijl de Normandische erfenis nog heel erg aanwezig was in het zuiden. Het idee van vrije stadsstaten, vrije handel en vrije gedachten kon in het noorden ontstaan omdat na de val van het Romeinse Rijk er een enorme versplintering was ontstaan op politiek en maatschappelijk vlak, die concurrentie teweegbracht. Terwijl de Normandische koningen in het zuiden alles strak in de hand hielden en iedere vernieuwing halsstarrig tegenhielden. Iedere politieke participatie werd afgeblokt en daarom vielen de mensen terug op hun familie. En toen de Normandische koningen verdwenen, veranderde dat niet echt.”

Heeft u geen bijzonder deterministische kijk op het economisch kunnen van mensen? Wanneer je niet op de juiste plek en in de juiste cultuur geboren bent, mag je het wel vergeten.

“Welnee, helemaal het tegengestelde in feite. Wat ik wil aantonen is dat er vandaag een enorme ongelijkheid bestaat en dat die verklaard kan worden door krachten die misschien wel een paar honderden, duizenden of zelfs tienduizenden jaren geleden werkzaam waren en dat nog steeds zijn. We blijken inderdaad door de geografie en de cultuur bepaald te worden, maar daar valt ook aan te ontsnappen als we begrijpen hoe we door onze afkomst aan banden worden gelegd. Door ons verleden te begrijpen kunnen we onze toekomst vormgeven. Als ik inzie wat de struikelblokken waren in de ontwikkeling van mijn land kan ik een politiek ontwikkelen om daar iets aan te doen. Als ik dus zie dat de ontwikkeling van Zuid-Italië spaak loopt door het stempel dat de Normandische koningen op de streek drukten, dan kan ik maatregelen nemen die het wederzijds vertrouwen van de mensen doet toenemen zodat ze zich niet langer opsluiten in hun familie. Ik kan het belang van burgerlijke participatie benadrukken en zo iets aan de bestaande armoede en ongelijkheid proberen doen. De Wereldbank heeft fondsen bedoeld om achtergebleven streken te stimuleren. Je moet prioriteit geven aan onderwijs en geboortebeperking stelt ze als voorwaarde wanneer je aanspraak wil maken op die fondsen. Wat dat onderwijs precies inhoudt speelt in feite geen rol, de traditionele vakken dus, taal, wiskunde en dergelijke. In het zuiden van Italië zou je op school ook sociaal vertrouwen en burgerlijke participatie moeten bijbrengen. Er bestaat immers geen politiek die voor alle landen opgaat. Iedere situatie is anders en heeft haar eigen vereisten. Je moet kijken op welke manier de geografie en de geschiedenis een bepaalde streek benadeeld hebben en daar moet je ingrijpen. Toegegeven, dat is veel moeilijker dan gewoon zeggen dat je onderwijs moet voorzien, maar het levert ook veel meer op.”

Eerder verschenen in De morgen