Gedachten van een wielrenner

[Recensie] Als je van wielrennen houdt, en dat doe ik, dan mag De Renner van Tim Krabbé niet in je literaire bagage ontbreken. Literair? Is het dan geen sportboek? Jawel, ook. Het boek beschrijft de driehonderdnegende wedstrijd van de auteur als amateur-wielrenner. Het is de Ronde van de Mont Aigoual, een zware klimkoers in Frankrijk.

Hoezo dan ‘ook’ een sportboek? Op de achterflap staat het antwoord; “Krabbé doet wat geen enkele Tour de France-verslaggever ooit heeft gedaan: hij neemt de lezer mee in het hoofd van de renner.” Het is een literair meesterwerkje van nog geen 160 pagina’s. Van kilometer tot kilometer beleef je de tocht mee en komen er flashbacks naar zijn jeugd of lardeert hij zijn verhaal met heroïsche voorbeelden uit de praktijk. Een genot om te lezen. Hij kleunt er op pagina 1 al lekker in;

Warm, bewolkt weer. Ik pak mijn spullen uit mijn auto en zet mijn fiets in elkaar. Vanaf terrasjes kijken toeristen en inwoners toe. Niet-wielrenners. De leegheid van die levens schokte me.”

Zo dan, het draait hier even alleen om wielrennen, dat u het weet. Dat begon bij Krabbé vrij laat (hij schaakte fanatiek) maar toen was het ook raak. Hij stippelde routes uit en verzon methodes om de afstanden te bepalen. Dat ging best ver; het is prachtig om te lezen hoe hij zijn tandwielen of zelfs lucifers gebruikt om tot de juiste afgelegde afstanden te komen. Het fanatisme spat er van af.

Maar het mooiste van dit boek is om het verloop van de koers te volgen. Wanneer ga ik aanvallen, wanneer laat ik iemand lopen, de geheime pacten die af en toe gesloten worden, de sprintjes om een paar tientjes bonus, het is wielrennen op zijn best. Wielrennen op een ander niveau dan de grote tenoren, gewoon, met verkeer op de weg;

“De wind blaast tranen uit mijn ogen. Ik denk: ‘Jòngens jongens.’ Ik moet een auto inhalen, durf niet, ik ben er ineens toch langs. Een tegenligger. Hij mist me. Reilhan gaat me voorbij, onhoudbaar, ineengedoken, ver naar achteren gezeten, mooi. Geen sprake van dat ik zijn wiel zou kunnen houden. Ik kijk hem na, hoe hij op volle snelheid bochten in zeilt waarvan ik kan zien dat hij ze niet kan overzien. Ik hou mijn hart voor hem vast, wachtend op de willoze bonk van een rennerslichaam tegen een auto, maar dan zie ik hem weer, in de lus beneden me.”

De schrijver rijdt een mooie race en het komt zowaar tot een eindsprint. Die gaan normaal heel snel, maar hier wordt die sprint op prachtige wijze eindeloos langzaam neergezet zodat de processen van geest en lichaam zowat tastbaar worden. Voor de einduitslag van de koers moet u echt het boek zelf even lezen.