"Ik heb altijd gedacht dat het Paradijs een soort bibliotheek zou zijn" - Jorge Luis Borges

De rode loper

Donderdag, 1 november, 2012

Geschreven door: Thomas Rosenboom
Artikel door: Daan Stoffelsen

Het einde van de stilstand

Wat als je zelf de ster kon zijn? De spanning van de rode loper, gezien worden, weten dat je straks jezelf zal zien op het witte doek – dat ligt voor iedereen open, realiseert Lou Baljon zich, undergroundbioscoopuitbater te Zevenaar. Hij maakt het mogelijk, maar verliest zich in de fantasie die hij opgewekt heeft: hij wordt verliefd. In de nieuwe roman van Thomas Rosenboom is dat het besluit van dertig jaar leven in de marge van zijn jongensdromen, het einde van de stilstand, van provinciale, puberale verlamming. Een hoopgevend einde van een niet ongeestige roman die traag op gang komt.

STILSTAND

Lou had nooit eerder het initiatief genomen. Ja, ooit – het is de openingsscène van de roman – om in de bijstand te gaan en roadie te worden van Arnhems bekendste band (zie de voorpublicatie bij Athenaeum.nl). Maar daarna komen de plannen telkens van zijn vriend Eddie, die ook ooit kort de bijstand inging en journalist werd. Eerst voor een eigen opnamestudio, toen die bioscoop die alleen horrorfilms draaide. Maar nu die rode loper, en nu Lena, want zo heet het meisje.

‘”Laat het maar op je af komen…” [Riet] zou haar wel even willen aanraken, maar Lena was niet iemand om aangeraakt te worden, het was al moeilijk om haar aan te kijken – ze keek niet terug, of hooguit heel kort en vluchtig, daarom bleef ze ook zo alleen. ‘Geniet ervan! Heb je er zin in?’

Lena presteerde een glimlach en knikte, dankbaar leek het wel, voor de afleiding, het gezelschap, of dat ze niet werd aangeraakt.’

Kookboeken Nieuws

We maken al snel kennis met haar. Ze is de ster van de film, en haar tante Riet begeleidt haar op de rode loper – zo lijkt het in een drietal door het eerste deel van de roman gesneden scènes. Dan blijkt ze een van de deelnemers aan Lou’s enscenering, en kantelt je beeld van haar: Riet, de echtgenote van Eddie, vertelt dat Lena 35 jaar is, alleen woont en net als Lou het leven onbewogen ondergaat. En we zien: ze zegt geen woord. De rodeloperscènes en die kanteling maken De rode loper een interessante roman, over buitenkant, het narcisme van nu, over ontwikkeling, over ‘learning how to fly’.

DE CIJFERS EN DE MOTIEVEN

Even de cijfers: terwijl Rosenboom een driekwart van de roman reserveert voor Lou’s leven tot aan dat ene, briljante idee, snijdt hij een paar fragmenten door van de rode loperscène van Lena en haar tante Riet (de aimabele echtgenote van Eddie). 105 maal komt ‘rode loper’ in het boek terug, ook bij de bruiloften waarop Lou als manke huwelijksfotograaf rondloopt. 27 maal de ukelele, een terugkerend beeld voor de bescheiden positie waarin Eddie, journalist te Zevenaar, in berust, en een veel ter hand genomen instrument. 33 maal de Fender.

‘Omdat de Fender in de intro van “Blackbird” de melodielijn speelde stelde hij die nog iets harder af, en onderwijl bleef hij zich door het glas heen maar laven aan de aanblik van het instrument dat aanstonds de hoofdrol zou krijgen – de volle rondingen, die romige kleur, het was of de gitaar gemoffeld was met boter.’

22 maal het Beatlesnummer ‘Blackbird‘. 14 keer ‘dwangstand’. En 12 maal de fade-out. 7 maal, ten slotte, schudt of strijkt een meisje haar haren naar achteren.

Ik heb dat allemaal geteld – elektronisch lezen heeft zijn voordelen – om te zien hoe deze roman aan terugkerende beelden opgehangen is. Nooit is Lou degene voor wie de loper is uitgerold, tot hij hem zelf daar neerlegt, en er met Lena overheen wil lopen. Eddie speelt de ukelele – niet de gitaar, een dubbeltje, geen kwartje, zoals hij woont en werkt in Zevenaar en niet in Amsterdam – en Lou zal pas laat de basgitaar voor een publiek spelen. En wat speelt hij? ‘Blackbird’, een van de covers van de Arnhemse band waar hij ooit roadie bij was, een liedje dat hij met Eddie en Riet speelde, en wat Lena nu zingt. Een liedje over emancipatie, of over volwassenworden – een merel die nu vliegen mag.

‘Juist toen Lou het benauwd kreeg van de aanblik ontspande Eddie zich, hij hield op met spelen en vroeg Riet of ze de ukelele aan Lou wilde geven. Toen hij die aannam leek het kleine gitaartje nog kleiner te worden door zijn enorme handen, toch wist hij met zijn dikke vingers het begin van ‘Blackbird’ te spelen.

‘“Blackbird”,’ herkende Riet het onmiddellijk, ‘het mooiste nummer dat ik ken… de eerste coupletten weet ik misschien nog wel…’

Lou stemde de ukelele op de accordeon, daarna zette hij opnieuw ‘Blackbird’ in.

Geleidelijk aan kreeg Eddie het nummer onder de knie, hij speelde heel zacht en probeerde verschillende registers uit. Riet viel neuriënd in, zong toen twee coupletten mee.

‘Laten we het opnemen,’ zei ze uiteindelijk; een dromerig floers was over haar aanvankelijk zo opgeruimde blik gevallen, haar heldere stem klonk iets heser nu, donkerder, zoals het ook in de kamer donker begon te worden.’

 

MOTIEVEN EN DE ACTIE

Je ziet al die motieven bij elkaar komen in het laatste kwart van het boek, en dat is meteen het grote manco van De rode loper, dat je je met zulke weinig intrinsieke zaken bezig gaat houden. Lou en Eddie blijven bleke personages, ze komen niet veel verder dan wat ze waren toen ze geslaagd waren en de bijstand ingingen: een wat grof gebouwde jongen met een houthakkershemd en cowboylaarzen en een tengere jongen met een regenjas. Al snel komen ze vast te zitten: Lou’s band komt nooit verder dan een voorprogramma-optreden bij de Golden Earring, zijn studio wordt al snel niet meer dan een oefenruimte, zijn bioscoop een plek voor scholieren die een donker plekje zoeken; Eddie komt niet weg uit Zevenaar. Lou lukt vanalles wat hij niet wil: een succesvol trouwfotograaf worden, een muziekstudio voor carnavals- en musicalverenigingen uitbaten. En tja…

‘Maar dat is nu juist het verschil, Lou: Zevenaar verhoudt zich tot Amsterdam als… nu ja: als een ukelele tot een gitaar.’
Vanwege de markt was het iets drukker in de Tol dan anders. De gordijnen waren dicht tegen de zon; in een oranje schemering zaten ze op hun vaste plek bij het raam. Zo heet was het dat Eddie zijn regenjas niet aanhad. Hij bestelde bier en boog zich voorover om naar het vervolg van het beklag te luisteren.
‘Na elke film gingen er meer mensen weg, er bleef bijna niemand meer over… De laatste film heb ik niet eens meer gedraaid…’
Volgens Eddie lag dat niet aan Fright Night maar aan het publiek: als dat naar zichzelf had kunnen kijken was het wel gebleven. Tegenwoordig keek iedereen toch naar al die talentenshows op tv, daar kreeg niemand toch ooit genoeg van?’

Er is amper actie, de personages hebben amper ambitie in deze roman, laat staan het ‘streven’ dat Rosenbooms eerdere werk zo spannend en bij tijd en wijlen gênant maakte. Benauwd word je er niet van, gedreven om verder te lezen alleen door die vier Lena-scènes. Daarna pas wordt de komische neergang van Lou tragisch, wíl hij wat, komt er spanning – the plot thickens.

Dan pas? Dus ga je op zoek naar wat je gemist hebt. Motieven, thema’s, een mooi spel rondom een personage dat na dertig jaar eindelijk van een puberteit in de marge van zijn jongensdromen nu de actie van de adolescentie aan mag gaan. Humor, veel lichte humor, geestige details, sprekende karikaturen, effectieve herhaling, sympathieke personages. Goede zinnen. Maar maakt dat alleen een goede roman? Een roman moet meer zijn dan een boek over iets, meer dan een idee over narcisme, meer dan een puzzel voor literatuurvorsers, meer dan aangename slapstick, meer dan verzorgde stijl. Pas in het laatste kwart van De rode loper is het méér – en dat is te laat om dit een echt goed boek in de traditie van Thomas Rosenboom te maken.

Is dat dan een fade-in?

NASCHRIFT

Deze recensie is een experiment. Althans: de omstandigheden eromheen waren een experiment. Ik las de proeven voor de leesclub van Das Magazin, en alhoewel ik flink fel was op de gezamenlijke Facebookpagina van de club, temperde ik mijn kritiek op de bijeenkomst. Waarom? De schrijver zat erbij.

Nu is literaire kritiek een kwestie van balanceren tussen een kritische houding en een flinke dosis welwillendheid: je moet een gewone lezer zijn die op kan schrijven hoe ‘gewoon’ hij het gelezen heeft. Daarbij hoort, wat mij betreft, respect tegenover de ambitie een kunstwerk te maken, tegenover de tijd die een schrijver in een boek gestoken heeft. En eerlijkheid.

De dag van de bijeenkomst heb ik de eerste versie van de recensie geschreven. Ik was daarin redelijk resoluut over de kwaliteit van het boek: het miste iets – pit, verhaal, spanning? Toen ik die kritiek uit kon spreken tegenover de auteur, relativeerde ik hem. Driekwart deed me weinig, dat laatste kwart ontroerde me, vond ik spannend en geestig, engageerde me. Dat is, denk ik, in feite een vollediger verhaal dan wat in de eerste versie stond. Een eerlijker verhaal.

Dank dus, mannen van Das Magazin, dank, medeleesclubleden, voor het citaat met de Fender, voor het spoor met de liedteksten (Rosenboom had zich overigens niet gerealiseerd wat McCartney zong), voor de aangename discussie. Dank ook aan de auteur, die ooit in een Arnhems bandje basgitaar speelde, open en vrij toelichtte, kritische kanttekeningen en bizarre theorieën doorzat, en die een ferme hand gaf bij het afscheid.


Laat hier je reactie achter:

Geef een reactie

Het e-mailadres wordt niet gepubliceerd. Vereiste velden zijn gemarkeerd met *

Alleen inhoudelijke reacties die gaan over het besproken boek en/of de recensie worden geplaatst.

Boeken van deze Auteur: