"Ik heb altijd gedacht dat het Paradijs een soort bibliotheek zou zijn" - Jorge Luis Borges

De sluismeester

Vrijdag, 3 juni, 2022

Geschreven door: Christoph Ransmayr
Artikel door: Nico van der Sijde

Een vreemde, dystopische en mythische roman, vol irrationele oerkracht

[Recensie] De Oostenrijker Christoph Ransmayr is een geweldenaar: de veelgeprezen romans De laatste wereld en Cox, of het verglijden van de tijd vond ik formidabel, en ook De verschrikkingen van het ijs en de duisternis smaakte mij uitstekend. Zijn laatste, door veel recensenten afgekraakte roman, De sluismeester, vond ik echter te overvol, te overnadrukkelijk, en dus echt een klasse minder. Maar toch vond ik ook dit een mooie roman, vooral door Ransmayrs meesterlijke zinnen en overweldigende beeldenkracht. Met dank aan de soepel lezende vertaling van Liesbeth van Nes.

Het toch bepaald niet dikke boek is van alles tegelijk: een moordmysterie, de zoektocht van een zoon naar zijn mogelijk misdadige vader, de zoektocht van diezelfde zoon naar zijn verloren moeder, de tragedie van een verboden- want incestueuze- en noodlottig verlopende liefde, een uitgesponnen visioen van een dystopische en tot ondergang gedoemde toekomstwereld, een ontdekkingsreis en helletocht door een groteske buitenwereld en een niet minder groteske binnenwereld, een al even uitgesponnen mijmering over de zelfdestructie van de naar mythische verledens snakkende mensen en volken, een beschouwing over de dunne lijn tussen verfijnde esthetische pracht en brute moordlust. een mythisch verhaal vol metamorfosen en verlangens naar de magie van de verloren kindertijd, het verhaal van een ondraaglijke schuld en de onwaarschijnlijke maar ontroerende vergiffenis voor die schuld, en meer.

Die volheid, gevoegd bij de nogal onnavolgbare en heftige zielenroerselen van de ik- figuur en hoofdpersoon, maakt het boek soms lastig leesbaar. Sommige wendingen in de plot zijn bovendien bijna bizar, en lijken nauwelijks realistisch of psychologisch te motiveren. Zo komt de ontmoeting van de ik- figuur met zijn moeder, Jana, wel heel erg uit het niets. Maar ja, die wordt dan wel beschreven met een prachtige zin: “En toen stopte de rukwind opeens en maakte plaats voor een plotselinge stilte, waarin ik die stem weer hoorde, een stem zo zacht, alsof ze niets, helemaal niets hoefde uit te drukken, niets ter sprake hoefde te brengen behalve een manifest van tederheid”. Door die zin geloof je dan toch in die onwaarschijnlijke ontmoeting. Sterker nog, die zin (en de al even krachtige zinnen die daarna komen) maken helemaal voelbaar waarom die ontmoeting in een soort gewijde stilte is gehuld, en waarom de vergevende liefde van de moeder niet in woorden te vatten is. En zich dus ook niet voegt naar realistische wetten of psychologische mechanismen. Kortom: de wereld die Ransmayr ons voorschotelt is volkomen onwaarschijnlijk en irrationeel, maar door zijn formidabele stijl neemt hij ons helemaal mee in die irrationele wereld, laat hij ons geloven in en meevoelen met die irrationaliteit. Dat doet hij niet alleen hier, maar in het hele boek.

De sluismeester speelt in een toekomstwereld honderden jaren na nu. De wereld wordt geteisterd door overstromingen, waardoor niet alleen het land wordt opgeslokt maar ook al het zoete water. Klimaatveranderingen zorgen bovendien niet alleen voor gesmolten poolkappen, maar ook voor enorme droogten en watertekorten. Die watertekorten leiden dan weer tot allerlei oorlogen, wat nog versterkt wordt door irrationele moordlust en door bijna blind verlangen naar een verloren nationaal verleden dat met geweld dient te worden heroverd. Wat dan weer leidt tot totale versplintering van de continenten: alle landen zijn in kleine elkaar bevechtende stadsstaatjes uiteen gevallen, en binnen die stadsstaatjes woedt ook vaak burgeroorlog en repressie. Er bestaan dus eigenlijk geen landen meer, maar alleen nog scherven van landen. En binnen dat bizarre decor ontvouwt zich een al even bizar moordmysterie: de ik- figuur vermoedt dat zijn verdwenen vader een vijfvoudige moord op zijn geweten heeft, wordt zeer gekweld door het mysterie en de onnavolgbaarheid van deze veronderstelde moord, en neemt zich stellig voor om zijn vader te doden. Een heftig besluit, dat gepaard gaat met heftige en vaak onnavolgbare afwegingen en zieleroerselen. Even heftig en onnavolgbaar als de dystopische wereld waarin dit moordmysterie gestalte krijgt. Bovendien leidt dit besluit tot een bijna mythische “Vatersuche”, die niet alleen een barokke Odyssee is door een van groteske metamorfoses en gruwelen vergeven wereld, maar ook een innerlijke reis vol reflecties op de verloren kindertijd met al zijn mythische pracht en gruwel. Bij dat alles speelt water een bepalende rol: de vader was een begeesterd sluismeester, de meervoudige moord zou hij hebben gepleegd door het ingenieuze systeem van sluizen opzettelijk verkeerd te bedienen zodat het water een moordende oerkracht werd, en zijn verwarde moordmotieven worden voortdurend vergeleken met de irrationele oerkrachten van het water dat zijn zo geliefde element is. Zoals die vader ook zelf met een metamorfoserend waterwezen wordt vergeleken, even grillig en van gestalten wisselend als een woeste stroom. Tegelijk echter was de waterwereld voor de ik- figuur ook een idyllische wereld vol ongerepte schoonheid, een wereld die onlosmakelijk verbonden is met zijn verloren jeugd. Terwijl het water anderzijds toch echt een moordende oerkracht blijft representeren, die de wereld letterlijk doordrenkt maar die bovendien ook symbool staat voor de irrationaliteit die deze dystopische wereld zo enorm dystopisch maakt. Niet voor niets hoort de ik- figuur bovendien vaak nauwelijks meer de geluiden van de buitenwereld, omdat het woeste water uit zijn jeugd zo bruist en kolkt en ruist in zijn hoofd. Dat ruisen gaat bovendien samen met een totaal vervloeien van werkelijkheid, hallucinatoire illusie en onwerkelijke droom: nooit weet de ik- figuur zeker of de erotische liefdesverhouding met zijn zuster werkelijkheid was of fantasie, nooit weet de ik- figuur zeker of zijn vader werkelijk een vijfvoudige moord heeft begaan en waarom, en de taferelen die de ik- figuur ziet zijn dermate intens en vreemd dat zij van nature al de grens opzoeken met koortsdromen.

Dubbelzinnigheid is dus troef in dit boek, zeker in passages die over water gaan. Dat komt overtuigend naar voren in het volgende, naar mijn smaak prachtige citaat: “Het woeden van het water was ook het achtergrondgeruis van mijn kindertijd en jeugd geweest en de zand- en grindbanken in de ravijnen van de Witte Rivier behoorden tot de met mythen en legenden verbonden speelplaatsen van een diepgroene, magische schoonheid, waar ik in de jaren dat ik werkte aan de stuwkustwerken in de grote rivieren van Afrika, Zuid- Amerika en Azië altijd weer naar terugverlangde. Libellen in alle kleuren en groottes stonden er tegen een door ravijnranden omzoomde zomerhemel als door het glinsterende water gehypnotiseerd, in een rust gebracht die alleen in zoemende zweefvlucht te bereiken was. IJsvogels zaten als breekbare boomsieraden roerloos op hun jachttwijgen, voordat een explosie binnen hun blauw glanzende verenkleed ze uit hun verstarring haalde en ze zich stortten op vlak onder de wateroppervlakte loerende glazen visjes, die daar zelf op buit wachtten. Jagende ijsvogels leken me toen een magische demonstratie van de onontkoombaarheid van het doden en het gedood worden”. De schoonheid spat er af, het snakken naar de verloren mythische pracht van de kindertijd ook. Maar de ijsvogel, het zo breekbare boomsieraad dat ons zo onnavolgbaar tegemoet schittert, is tegelijk het symbool bij uitstek van de onontkoombaarheid van doden en gedood worden. Schoonheid en dood vervloeien dus in deze zinnen. Op nauwelijks te bevatten, maar naar mijn smaak heel overtuigende wijze.

Dat gebeurt naar mijn gevoel ook in de volgende passage, die speelt in het Cambodja van de toekomst. En dat is een verloren land waarin rivieren voortdurend met elkaar vervloeien, geregeld zelfs van stroomrichting veranderen, en het land steeds opnieuw doen onderlopen. Wat dan leidt tot de volgende opmerkelijke taferelen: “En terwijl de waterstanden zakten en de watermassa vanuit het binnenland zo snel wegvloeide dat zwermen vissen in struikgewas en boomkruinen als in fuiken gevangen werden en door bewoners van de drijvende dorpen als vruchten van de twijgen geplukt konden worden, verrees al het land weer uit het water alsof een cyclisch terugkerende, tektonische kracht de scheepvaartroutes eindelijk verloste van de last van het water en weer in straten en wegen veranderde, eilanden weer in heuvelachtige vlakten, en de velden en weiden vanuit de moerassige oevers gevatte wolkenspiegel omhoog duwde naar de hemel”. Prachtig, dat in elkaar spelen van land, water en gespiegelde wolkenlucht. En dat wordt nog verhevigd in latere passages vol met adembenemend beschreven lucht- en lichtspiegelingen en vol onnavolgbare passages over de pracht van verdronken Cambodjaanse bouwwerken. Maar tegelijk is het water hier ook een cyclisch terugkerende oerkracht, die alles meesleept in zijn niet door rede te temmen, grillige loop. En die staat dan bij Ransmayr weer symbool voor de redeloze moordlust van de Rode Kmer en vergelijkbare alles uitmoordende bewegingen: politieke bewegingen die net zo grillig en alles overspoelend zijn als de door Ransmayr verzonnen rivieren……

De sluismeester zal zonder meer bedoeld zijn als dystopie, en als waarschuwing tegen de gevaren van politieke repressie, populisme en klimaatverandering. Maar volgens mij geeft Ransmayr vooral ook gestalte aan de irrationele oerkrachten in onze wereld en in ons eigen hoofd, net zoals in “De laatste wereld”. Niet zozeer om in het irrationele te zwelgen, al lijkt het daar soms wel verdacht veel op, maar vooral omdat het irrationele nou eenmaal bestaat, en dus volgens Ransmayr aandacht verdient. Of we dat nou leuk vinden of niet. En ook omdat het soms kan samengaan met ongehoorde schoonheid, of met intensiteit van emotie die je langs rationele weg niet vindt. Niet iedereen zal dat met hem eens zijn, niet iedereen zal houden van de manier waarop hij dit uitwerkt. Maar ik vond het fascinerend, zij het soms wat overdadig en overnadrukkelijk. En ik werd overspoeld door de kracht en de bizarre schoonheid van Ransmayrs stijl.

Eerder verschenen op Hebban

Boekenkrant

Boeken van deze Auteur: