"Ik heb altijd gedacht dat het Paradijs een soort bibliotheek zou zijn" - Jorge Luis Borges

De spiegelingen

Vrijdag, 20 juni, 2014

Geschreven door: Erwin Mortier
Artikel door: Annette Wierper

De spooksteden van de ziel

Ze moeten iets met elkaar te maken hebben: de verschrikkingen van de loopgravenoorlog en de kwellende voorlopigheid van de promiscue homoseksuele liefde. In De spiegelingen zet Erwin Mortier beide naast elkaar in een bloemrijke en barokke gedachtestroom in briefvorm van de hoofdpersoon aan zijn grote liefde.

[Van deze roman verscheen een voorpublicatie op Athenaeum.nl]

Edgard Demont is geen nieuw karakter in Mortiers werk; in Godenslaap (2008) leerden we hem al kennen als broer van de hoofdpersoon Helene Demont. Edgard keert gewond terug uit de loopgraven. In het veldhospitaal waar hij verpleegd wordt, leert hij de biseksuele Matthew kennen, een fotograaf-soldaat  die in het bed naast hem ligt. Dat Matthew niet alleen verliefd wordt op Edgard maar ook op diens zuster, die haar broer in het hospitaal komt bezoeken, is evenmin nieuws; in Godenslaap komt deze ontwikkeling al ter sprake. Het is voor Edgard moeilijk te aanvaarden dat Matthew met zijn zuster trouwt, maar tegelijkertijd is het ‘de andersheid’ van zijn minnaars die Edgard aantrekkelijk vindt:

‘Het is altijd de andersheid van onze minnaars waarop we soms afschampen en die ons dan schaafwonden bezorgt. Maar als die er niet was konden evenmin de verrukking en diepe ontroering bestaan. Het is de andersheid die ik altijd gezocht heb in mijn jongens. Een afstand in leeftijd, in sociale afkomst, een ander land van herkomst. Misschien ervaren mannenliefde haar wel het puurst, in haar meest symbolieke dimensies.’

Waarom Mortier andermaal voor het thema van de Eerste Wereldoorlog heeft gekozen, blijft duister. En waarom hij dit thema uitwerkt tegen de achtergrond van de vergeefsheid van de promiscue homoseksuele liefde, is een kunstgreep die op zijn minst verwondering wekt. Wat het een met het ander te maken heeft, is in de barokke, kriskras over de wereldbol reizende herinneringen van Edgard maar moeilijk te ontwaren.

Zijn gedachten zijn als zaadpluizen in de wind en vliegen alle kanten op, bij voorkeur langs alle geliefden die Edgard in zijn leven heeft gekend: de Belgisch Pierre, die hem als vaste huisknecht ook ‘bedient’ in zijn erotische verlangens. De blinde Noburu, die Edgard met zijn slanke vingers verkent tijdens zijn verblijf in Osaka; de Duitse Heinz, die voor Hitler op de vlucht slaat en de boot naar Afrika neemt, ‘nu het nog kan’; zijn neef Paul, die Edgard ‘aan zijn lippen zet in het besef dat hij de nazomer van mijn leven inluidde’; de Franse jongeling Jean, die niets ander wil dan ‘bij u zijn, meneer’ en die Edgard na die ene keer nooit meer terugzag, net als die talloze andere, vaak naamloze jongens en mannen, ‘wier gezicht voor altijd in het zwart van nachten vol honger zal verblijven.’ Het geeft niet, want op papier vervloeien ze immers ‘in één lichaam, met vele ledematen: een vlezig landhuis waarin ik door hun gangen dwaal, op hun bedden rust. Tijd is niet langer van belang en namen zijn slechts namen.’

Erotische expressie

Misschien is het van mij wat vergezocht, maar het moet uiteindelijk toch de intense lichamelijkheid van de promiscue homo-erotische liefde zijn waarmee Mortier de verbinding legt naar de gruwelijkheden van de oorlog. De beschrijving van de voltreffer die de loopgraaf raakt waarin Edgard zich schuilhoudt, is een toonbeeld van erotische expressie en laat zich lezen als de beschrijving van een orgasme:

‘Een nieuwe drukgolf viel op me aan, onder mijn voeten zakte de aarde weg. Scherven metaal en steenschilfers plantten zich door mijn kleren heen in mijn vlees, maar pijn voelde ik niet. Hoogstens een vreemde onverschilligheid, een onthecht soort euforie te weten dat ik één was met het vuil en het puin – even dood, even willoos. Dat is het dan, dacht ik. Het is zover.’

Edgard is met het schrijven van deze brieven aan zijn verre geliefde al begonnen toen deze nog leefde, toen hij zich ‘overleverde aan de voorlopigheid die het leven met en zonder jou’ met zich mee zou brengen. Matthew zal de brieven nooit onder ogen krijgen. Dit format leidt ertoe dat Edgards verhalen alleen maar over het verleden gaan en er verder in het heden hoegenaamd niets gebeurt. Zelfs de dreiging van een volgende oorlog brengt niet veel meer dan een rimpeling voort in het leven van de hoofdpersoon, een rimpeling die hem samen met zijn zuster – Matthews vrouw –  en diens dochter, doet verhuizen naar Londen, waar Edgard het aanlegt met Paul, de neef van Matthew, de ‘laatste liefde van zijn leven’.

Krullig

Erwin Mortier is veel geprezen om zijn poëtisch taalgebruik. Ook in dit boek doet hij weer zijn best om aan die kwalificatie te voldoen. Dat leidt tot vaak complexe, nodeloos ingewikkelde en krulligere uitweidingen waarvan de betekenis maar moeilijk tot de lezer doordringt. Een zin als ‘Ik kijk op die morgen terug alsof het tafereel met versteende hars is omsloten, zoals je in stukken barnsteen insecten kunt aantreffen, miljoenen jaren geleden opgesloten in het wondvocht van een vergane den.’ Doorbladeren is geen optie, dergelijke zinnen worden gepresenteerd als van grote essentie voor het verdere verloop van het verhaal. Maar dat zijn ze niet, want het boek staat er vol mee, zonder dat ze ergens toe leiden, opheldering verschaffen, verbindingen leggen.

‘Er zou een taal moeten bestaan,’ schrijft Mortier,’ voor de uitgestrekte verlatenheid van ons innerlijk, al die spooksteden die onze ziel heeft verlaten om elders in die eindeloze vlakte nieuwe vestingen te betrekken.’ De spiegelingen is een eindeloos lege vlakte, waarin het leven als een spookstad wordt voorgesteld, waarin de hoofdpersoon ronddwaalt in de stegen van zijn herinneringen op een doelloze zoektocht naar onvervulde liefde.

Boeken van deze Auteur:

Godenslaap

Boeken van de troost