"Ik heb altijd gedacht dat het Paradijs een soort bibliotheek zou zijn" - Jorge Luis Borges

De taal van vlinders

Maandag, 22 maart, 2021

Geschreven door: Wendy Williams
Artikel door: Clara Groot Crego

De wonderlijke wereld van de schubvleugeligen

[Recensie] Het prachtig klinkende, over de tong vloeiende woord Lepidoptera betekent in het Grieks letterlijk “schubvleugeligen”. Op aarde komen daarvan wel 180 000 verschillende soorten voor. Deze draken uit de insectenwereld, met kleurrijke schubben op hun wijde vleugels, behoren tot één van de talrijkste insectengroepen ter wereld en fladderen in de lente en zomer geruisloos om ons heen. Maar in plaats van vuur te spuwen beschikken deze geschubde beesten over een roltong, waarmee ze, vliegend van bloem tot bloem, van de rijkelijke, zoete nectar drinken. 

Voor volkeren uit alle windstreken vormen vlinders al eeuwenlang een bron van inspiratie en symboliek. Van alle insecten zijn zij misschien wel het meest geliefd dankzij hun bijzondere kleuren. Daarnaast is hun verschijning steevast verbonden met de komst van langere dagen, beter weer en een nieuwe oogst. 

Migratiepatronen

Toch weten we nog maar erg weinig van de Lepidoptera af. Bij het bewonderen van een voorbijvliegende vlinder zullen de gedachten van de meeste mensen niet veel verder gegaan zijn dan hun kleurrijke vleugels. Wendy Williams, journaliste en auteur van meerdere reis- en natuurboeken, probeert hier in De taal van vlinders verandering te brengen. Vanuit elk mogelijk aspect neemt Williams de vlinder als biologisch fenomeen onder de loep. Haar evolutie, gedrag, haar speciale relatie tot planten en bloemen, en de geschiedenis van de ‘vlinderwetenschap’ komen allemaal aan bod. Al snel wordt duidelijk hoe bijzonder deze dieren zijn. Van hun uiterst specifieke levenscyclus, waarbij de rupsen vaak maar op één plantensoort kunnen overleven, tot de uitzonderlijke migratiepatronen van sommige soorten (monarchvlinders vliegen jaarlijks over het hele Noord-Amerikaanse continent, heen én weer): steeds weer sta je versteld bij de gedachte dat dit allemaal min of meer door puur toeval geëvolueerd is.

Boekenkrant

De boeiendste hoofdstukken in De taal van vlinders gaan over de delicate anatomie van de vlinder. Alsof ze aan de dissectietafel zit haalt Williams bijna letterlijk de vlinder pootje voor pootje uiteen. Hele hoofdstukken wijdt ze soms aan één ledemaat, zoals de roltong, de schubben of de samengestelde ogen. Het wordt al snel duidelijk wat voor briljante werktuigen deze minuscule tongetjes, vleugeltjes en oogjes zijn, die de Lepidoptera tot een waar biologisch mirakel maken. 

Williams ziet er niet tegen op soms tot in de kleinste details te duiken. Zo legt ze uitvoerig uit dat de prachtige kleuren op de schubben van vlinders niet veroorzaakt worden door pigmenten, maar door een speling van het licht. De schubben hebben namelijk bepaalde vormen, die sommige lichtgolven afstoten en andere absorberen. Dennenboom-vormige schubben, bijvoorbeeld, weerkaatsen alleen blauw licht, waardoor de vleugels een blauwe schijn krijgen. Niet alleen legt Williams de hele ontwikkeling van zulke kleuren prachtig uit, ze interviewt ook de wetenschappers aan wie we deze kennis te danken hebben en zet soms volledige experimenten zorgvuldig uiteen.

Raszuivere optimist

Williams’ representatie van de wetenschap, waarin voornamelijk de simpele en gelukte experimenten in voorkomen, is echter té mooi om waar te zijn. In haar relaas is bijna de hele wetenschap een succesverhaal. Het lijkt allemaal zo simpel dat je je bijna afvraagt waarom het meerdere eeuwen moest duren voordat mensen doorkregen dat rupsen zich in een cocon spinnen en er dan als vlinders weer uitkomen. In werkelijkheid bestaat wetenschap voornamelijk uit mislukte experimenten en gefrustreerde pogingen, maar daar blijkt in De taal van vlinders geen plaats voor te zijn.

Ernstiger is het voortdurend weglaten van de acute biodiversiteitscrisis die ook de Lepidoptera hard raakt. Williams is een raszuivere optimist. Ze concentreert zich op voorbeelden waarbij het wél goed gaat, zoals het gerestaureerde mijngebied in Ohio dat tegenwoordig het reservaat The Wilds is. Daar is dankzij het terugkeren van allerlei wilde, inheemse planten ook de vlinderpopulatie opnieuw tot volle bloei kunnen komen. Maar deze kleine reservaten vormen eilandjes in een oceaan van habitat- en biodiversiteitsverlies. “Als ik mag kiezen, leef ik liever in een aangename wereld vol zoete illusie,” geeft Williams zelf toe. De mensheid kan zich een dergelijke rooskleurige illusie echter niet meer veroorloven.

Een positief verhaal over het verleden klinkt natuurlijk veel prettiger, en daar slaagt Williams dan ook uitstekend in. Haar relaas over de vlinderfossielen die in Colorado, tussen de versteende, miljoenen jaar oude sequoia’s gevonden werden, brengt je naar een stille, groene wereld waarin vogels en zoogdieren nog niet eens bestonden. Toen kon enkel het geroezemoes van insecten gehoord worden.

Vladimir Nabokov

Williams gaat ook de historische wetenschappers langs die voor de vlinderwereld belangrijk zijn geweest. Daarbij komen in het kader van de evolutietheorie uiteraard Charles Darwin en Alfred Russell Wallace aan bod, maar het zijn vooral de pioniers uit de vlinderwereld zelf die verbazing wekken. Zo kom je te weten dat het een vrouw was, de duitse tekenares en naturaliste Maria Sybilla Merian, die voor het eerst begreep dat elke vlindersoort onlosmakelijk aan een bepaalde plant verbonden is – de waardplant. Op deze waardplant leven de rupsen die tenslotte in metamorfose gaan en zich tot vlinders ontpoppen. Ook dat werd voor het eerst door Merian vastgelegd. Tussen de vlinderliefhebbers en -wetenschappers zitten ook een paar verrassingen: blijkbaar was Vladimir Nabokov, de auteur van het controversiële boek Lolita, van kinds af aan helemaal weg van vlinders en werkte hij zijn leven lang aan zijn verzameling van opgeprikte exemplaren.  Onder verzamelaars komt de vlindergekte blijkbaar tamelijk vaak voor. Williams suggereert een paar keer dat zij misschien wel een genetische aanleg daarvoor hebben, maar dat nemen we beter niet té serieus. 

Hoewel de Lepidoptera meer dan 180.000 soorten tellen, beperkt Williams zich in De taal van vlinders grotendeels tot de weliswaar boeiende, maar ook erg bekende monarchvlinder. Er is geen twijfel aan het charisma van deze vlindersoort, die een ongelooflijk uithoudingsvermogen bezit en waarvan het ongebreidelde migratie- en aanpassingsvermogen wetenschappers al decennia fascineert. Maar Williams had ook wat meer ruimte kunnen uittrekken voor de Heliconiusvlinders uit Zuid-Amerika, die de kleuren van andere giftige vlinders nabootsen, om maar één van de duizenden boeiende voorbeelden uit de vlinderwereld te noemen. Misschien nog wel ernstiger (en veelzeggend voor haar neiging vooral het ‘mooie’ van de vlinderwereld te laten zien) is dat ze aan motten, die ten slotte negentig procent van de Lepidoptera uitmaken, niet meer dan een paar woorden vuil maakt. Dat is een gemiste kans om obscuurdere vlinder- en mottensoorten in de schijnwerpers te plaatsen en de prachtige diversiteit van deze insectenorde te illustreren. 

Maar ook al had De taal van vlinders iets breder opgezet kunnen zijn om recht te doen aan de verblindende diversiteit, verbazende biologie en explosieve soortenrijkdom van de Lepidoptera, blijft dit toch een fraai boek dat een mooie blik op de wereld van de vlinders werpt. Na zoveel over de ongelooflijke mysteries van hun roltong, ogen en schubben, hun trektochten over hele continenten en hun onwaarschijnlijk specifieke levenscycli te hebben gelezen, kijk je op een andere manier naar deze kleine geschubde beestjes, die op dit moment langzaam uit hun poppen kruipen om overal de lente aan te kondigen.

Voor het eerst gepubliceerd op De Leesclub van Alles