"Ik heb altijd gedacht dat het Paradijs een soort bibliotheek zou zijn" - Jorge Luis Borges

De Tanners

Vrijdag, 31 december, 2021

Geschreven door: Robert Walser
Artikel door: Quis leget haec?

Walsers debuutroman

[Recensie] De Tanners is de debuutroman van de Zwitserse schrijver Robert Walser (1878-1956). Het is een sterk autobiografische roman waarin hij zowel zijn broers als zus betrekt. Hij schreef het werk in 1906 in zes weken tijd en het verhaal draait om de belevingswereld van de hoofdpersoon Simon Tanner.

Simon leidt een wat losbandig leven dat niet bepaald gekenmerkt wordt door een groot plichtsbesef. Hij gaat van baan naar baan, weet zich overal handig binnen te praten maar houdt nooit lang zijn werk vast. Hij wil gewoon geen vastigheid, maar komt er soms op terug en zo staat hij weer eens op het arbeidsbemiddelingsbureau. Hij bestaat het om te zeggen dat vakantie hem niet interesseert;

“Verschaft u mij maar geen betrekking met vakantie. Dat heeft niet de geringste aantrekkingskracht op mij, ja, ik zou sterven als ik vakantie kreeg. Ik wil met het leven strijden tot ik voor mijn part omval, ik wil geen vrijheid en geen gemak ervaren, ik haat vrijheid als ik die zo toegegooid krijg zoals je een hond een bot toegooit. Daar staat u met uw vakantie.”

Een klein voorbeeld van zijn redenaarstalent. Zo weet hij zich ook binnen te praten bij de getrouwde Klara. Die heeft een mooie kamer ter beschikking die Simon niet kan betalen, maar hij kan er gratis in. Zijn broer, de schilder Kaspar, trekt er ook bij in en dat bevalt Klara zeer want zij valt voor hem.

Hereditas Nexus

Simon werkt inmiddels bij een handelsfirma maar wordt weer eens ontslagen. Hij zit er niet mee, getuigschriften hoeft hij niet en hij oreert zichzelf bij de directeur de deur uit;

“‘Jongeman, u bent veel te fel,’ zei de directeur. ‘U ondermijnt uw eigen toekomst!’
‘Ik wil geen toekomst, ik wil een heden hebben. Dat lijkt me waardevoller.'”

Simon en broer Kaspar worden bezocht door hun oudere broer Klaus, hun zuster Hedwig en een vriend van Hedwig, de dichter Sebastian (zijn vingernagels verzorgde hij beter dan zijn verstand dat hij gewoon liet verwilderen). Als Klara op haar balkon zit met uitzicht op het sparrenbos laat ze haar mijmeringen los over God en het bos. Het lijkt of ik nu heel willekeurig wat achter elkaar zet, maar dat is precies hoe het boek ook is opgebouwd. Je valt van de ene gebeurtenis in de andere, er zit niet per se een lijn in, maar het leest wel erg fijn en het levert soms prachtige beelden op.

Even later is de schilder Klaus namelijk al weer verhuisd naar een ander dorp en onderneemt Simon een voettocht om hem op te zoeken. Hij loopt de hele nacht door:

“Deze hele nacht door, die hij lopend op aarde had doorgebracht, had er misschien een geleerde, misschien zelfs zijn broer Klaus, bij een lamp aan zijn schrijftafel gezeten, en die had even lastig en moeizaam gewaakt. Zo’n stilzitter moest de ontwakende dag nu even prachtig voorkomen als hem, de landloper.”

Simon woont ook nog een paar maanden op het platteland bij zijn zuster Hedwig, een onderwijzeres. Ook daar voert hij niets uit. Soms schaamt hij zich even, maar:

“Je moet hier niet al te veel doen anders verlies je het overzicht over het mooie geheel, dan verlies je het perspectief van de toeschouwer die er in de wereld nou eenmaal ook moet zijn.”

Wat opvalt zijn de korte stukjes die verder geen plot hebben. Die bestaan dus naast de langere overpeinzingen van de hoofdpersonen en lijken soms wel wat op notities:

“Toen werd er buiten op de deur geklopt. Het was de onderwijzeres uit het naburige dorp. Ze kwam behuild aangerend. Haar echtgenoot, een ruwe, gewetenloze man, had zijn vrouw weer eens afgeranseld. Ze probeerden haar te troosten, en dat lukte.”

‘Kwam aangerend’ terwijl ze al klopte op de deur; het lijkt uit de losse pols opgeschreven. Meer wordt er ook niet over haar gezegd.

Wel over Simon, die meandert verder door het leven en wordt, terug in de stad, bediende van een dame. Hij maakt het huis schoon en verzorgt haar zieke zoon. Dat bevalt hem goed, voor zolang het duurt, zelfs als zij hem berispt:

“‘Wat klinkt deze berisping lief uit haar vrouwenmond,’ dacht hij, ‘zoals me dat aan haar bindt, zo sterk als je dat verbindt en verenigt en vastketent, je ondergaat zo’n berisping als een kleine, helemaal niet erg pijnlijke oorvijg vanwege een fout die je hebt begaan.'”

Toch houdt hij het ook hier snel voor gezien. Niet alleen Simon mijmert en filosofeert er op los, de mensen die hij tegenkomt barsten ook spontaan uit in ontboezemingen, zoald de directrice van een kuuroord waar hij binnenstapt:

“Ik zit hier bij u, een heel jonge, schijnbaar ietwat verkommerde man, en ik verzuim tenslotte nog mijn plichten. Uw gedrag heeft iets fascinerends, weet u dat? Je zou u meteen uit heimelijke woede een oorvijg geven omdat u er zo dom bij zit en iemand op zo’n merkwaardige manier toe kunt verleiden om zijn kostbare tijd te verliezen…”

En dat vat het eigenlijk wel samen. Je zou hem af en toe maar ik bleef zeker geboeid zitten lezen. Er is geen plot, je volgt een nietsnut en losbol. Het is misschien zelfs een saai boek want er gebeurt niets en toch vind ik dat niet. Ik heb prima medestanders, want auteurs als Franz Kafka, Elias Canetti, J.M. Coetzee en W.G. Sebald prijzen allen het werk van Walser. Ik vind de quote van De Volkskrant wel een mooie, dus daar sluit ik mij bij aan: “Walser maakt vrolijke mist in je hoofd.”

Eerder verschenen op Quis leget haec?

Boeken van deze Auteur:

De rover

Auteur:
Robert Walser
Categorie(ën):
Literatuur

De wandeling