"Ik heb altijd gedacht dat het Paradijs een soort bibliotheek zou zijn" - Jorge Luis Borges

De verheerlijking van het verleden

Woensdag, 5 juli, 2017

Geschreven door: Lotte Jensen
Artikel door: Jos Palm

De voorbeeldige vaderlander

Dat de Nederlanders in de negentiende eeuw aan nationale eigenliefde leden, was bekend. Lotte Jensen toont in haar boek uit 2008 de rol van de literaire machine bij de creatie van de modelvaderlander. Recent verscheen een herdruk.

[Recensie] Aan het eind van de twintigste eeuw gebeurde er iets dat ogenschijnlijk geen pas had in ons zogenoemde kosmopolitische ministaatje aan de Noordzee. Het was een nostalgische kleinigheid, ongetwijfeld bedacht door een pientere ambtenaar met hoge verwachtingen van de inburgerende waarde van het verleden. Ineens moest een tiental pagina’s in het paspoort ingeruimd voor Willem van Oranje, Maartenzn. Tromp en andere voorbeeldige nationale figuren, opdat het identiteitsdocument een kleine catechismus van de aloude vaderlandse heldenmoed zou worden.

Het bleek een oefening die vroegtijdig in schoonheid stierf, maar de exercitie was een teken aan de wand. Want wat volgde er niet allemaal: een Grote Geschiedenisquiz op tv, een verkiezing van de grootste Nederlander aller tijden op datzelfde medium, een nationaal-historische canon, een oproep tot verzetsheldenbestudering, en verleden jaar nog een grootscheepse De Ruyterherdenking met bootparade en musical naar aanleiding van het vierhonderdste geboortejaar van deze zeeheld.

Anders gezegd: de natie lijkt terug te grijpen op een negentiende-eeuws patriottistisch recept, dat van heldenverering en historische vaderlandsliefde. Politici als Rita Verdonk, Geert Wilders en premier Balkenende en evenzeer publicisten als Paul Scheffer praten naar hartenlust over nog niet zolang geleden vergeten iconen die bij nader inzien voorbeeldige vaderlanders blijken te zijn. De boodschap van dit politiek-historische reveille is overduidelijk: Geschiedenis mag weer bijdragen aan de opvoeding tot burgerschap.

Een beter moment voor het verschijnen van een historische studie over gecreëerde vaderlandsliefde is amper denkbaar. Alleen al in die zin is het boek van Lotte Jensen, De verheerlijking van het verleden, helden, literatuur en natievorming in de negentiende eeuw, een geschenk. Maar worden we ook wijzer van het vrolijke en degelijke schatgraven van deze neerlandica en filosofe in het negentiende-eeuwse getrompetter over heldendom en natie?

Het geheim van haar studie is eenvoudig: ze heeft gesnuffeld op plekken waar men tot voor kort liever met een wijde boog omheen liep, namelijk in de krochten van wat wij, Nederlanders, in onze mondaine tijd het hypernationalisme noemde. Daaraan zou haar boek wel eens zijn betekenis kunnen ontlenen. Want wat blijkt: onze voorouders waren zogezegd dol op zichzelf. “Ik juich dat ik Nederlander ben”, schreef de dichter Frederik Helmers, de man die volgens domineeschrijver Busken Huet het ’getromp’ en het ’geruiter’ het krachtigst had doen klinken en die we nu alleen nog kennen van de Eerste en Tweede Helmerstraat in Amsterdam.

Nu zou je kunnen zeggen dat Jensen oud nieuws brengt, want dat ook Nederlanders in de nationalistische negentiende eeuw leden aan overmatige nationale eigenliefde is min of meer bekend, het was tenslotte de eeuw van Tollens “Wier Neerlands bloed in d’aders vloeit van vreemde smetten vrij”. Maar het bijzondere aan Jensens boek is dat het duidelijk maakt dat de vaderlandsliefde meer was dan een vaag gevoel. De goede Nederlander moest voldoen aan bepaalde karakterologische criteria en achter de totstandkoming van de modelvaderlander stond een heuse literaire machinerie.

Om met dat laatste te beginnen: tussen 1800 en 1850 werden er welgeteld 83 toneelstukken, 44 dichtwerken en 97 romans geschreven met zogenoemde ’vaderlandse historische stof’. Als ooit de geschiedenis opvoedkundig is ingezet, was het toen wel. Maar wat voor een soort vaderlander verrees er uit deze ’historische stof’’?

Een opvallend kenmerk is dat verscheidene helden de moed bezaten die Nederland zo nodig had in deze moeilijke tijden van Franse Bezetting (1795-1813) en smadelijk verloren oorlog tegen de zich afscheidende Belgen (1830-1839). De behoefte aan identificatie met de gewenste oud-Hollandse dapperheid was kennelijk zo groot dat zelfs historische vrouwen voor even vanachter het aanrecht vandaan mochten komen. Jacoba van Beieren – de Hoekse gravin uit de Hoekse en Kabeljauwse twisten – bijvoorbeeld kreeg veel aandacht, maar de ’wulpschen aart’ van deze tot vier maal toe gehuwde dame was in de ogenschijnlijk kuise negentiende eeuw kennelijk onoverkomelijk. Jacoba was ondanks haar moed te ’dartel’ en ’overspelig’.

Een andere problematische heldin was Kenau Hasselaar, de vrouw die tijdens de Tachtigjarige Oorlog vanaf de Haarlemse stadswallen de Spanjaarden met kokend water en pek besprenkelde. Haar heldhaftigheid was evident, lastig was evenwel dat ze niet helemaal scheen te begrijpen dat de keuken haar natuurlijke domein was.

Bij mannen was moed vanzelfsprekend een minder problematisch eigenschap. Jensen laat het hele rijtje bekende namen – van Willem van Oranje tot admiraal Van Speijk – de revue passeren. Maar wat vooral opvalt is dat heldhaftigheid in Nederland gepaard hoorde te gaan aan prudentie. De voorbeeldige vaderlander was niet zozeer krijgshaftig, maar veeleer nuchter en verstandig. Hij had minstens zoveel weg van de Brave Hendrik als van Hercules. Vandaar ook dat de voorzichtige tacticus Johan van Oldenbarnevelt en de schipperende gebroeders De Witt het goed deden.

Hoogtepunt in het boek is de uitgebreide beschrijving van de fictieve zeventiende-eeuwse modelvaderlander Maurits Lijnslager. Als ergens blijkt hoe de vroege negentiende-eeuwer geacht werd aan te kijken tegen de Hollander als meest geslaagde afdruk van de menselijke soort, dan is het hier wel.

Lijnslager was een geesteskind van schrijver Adriaan Loosjes, zoon van Petrus Loosjes, auteur van een dikdelige vaderlandse historie, geschreven vanuit het ’oogpunt der characterkunde’. Alles wat de vader zich in de gehele geschiedenis had gewenst, legde de zoon neer in deze ene figuur. Lijnslager was een toonbeeld van ’zuinigheid, overleg en vlijt’ en bovendien heel huiselijk, keurig getrouwd en gematigd protestant. De ideale Hollander zogezegd, de geboren consensusburger. Zelf niet bepaald krijgshaftig gaf hij heldendom door, want tot zijn grote vreugde leverde zijn kleinzoon een belangrijke bijdrage aan de roemrijke slag bij Chatham.

Heldhaftigheid voorbereiden, overlaten aan anderen en vervolgens toejuichen, Nederlandser kan het niet. Een ’spoedcursus vaderlandsliefde’ werd de roman genoemd die ondanks zijn absurde lengte van 1600 pagina’s gretig aftrek vond.

Het waren, kortom, andere tijden die Jensen beschrijft. Het land ademde als het ware patriottisme. Zoals men nu van Oranje op het voetbalveld houdt, hield men toen van de natie, verpersoonlijkt in een voor onze tijd onuitstaanbare en saaie figuur. Het zou iedereen die veel van de historie verwacht als opvoedkundig instrument bescheiden moeten stemmen.

Eerder verschenen in Trouw (2008)