"Ik heb altijd gedacht dat het Paradijs een soort bibliotheek zou zijn" - Jorge Luis Borges

De voeten van Abdullah

Zondag, 29 maart, 2009

Geschreven door: Hafid Bouazza
Artikel door: Daan Stoffelsen

De misleidende zinnelijkheid van komkommergroen

Verleidelijk, dat is De voeten van Abdullah, de eersteling van Hafid Bouazza, en het is verleidelijk er ‘oosterse motieven’ als uit duizend-en-een-nacht in te zien, in de sprookjesachtige, vreemde sferen. Want heerst er niet een aangename onthechtheid van het wereldlijk gezag en een mild geestelijk regime, zijn stof, vliegen, djinns en sprookjesachtige vrouwen niet alom aanwezig? Even verleidelijk is het om zijn verhalenbundel ‘poëtisch’ te noemen, want zien we niet neologismen naast archaïsmen in weelderige maar immer vloeiende zinnen? Verleidelijk, maar waar op begeerte geen straf staat, is een algemener verderf, en Bouazza schrijft niet zonder voorbehoud met tierlantijnen, maar met humor en zelfbewustzijn.

‘De dromen van rijpende meisjes begonnen langwerpige vormen aan te nemen. Ik herinner mij mijn zussen in hun slaap, met een glimlach om de mond die geen enkele twijfel liet over het besloten schouwspel achter hun oogleden. En wij sliepen naast elkaar. Vaak werd ik wakker met zussenhand geklemd om mijn gerezen lendentrofee. Ik was er de jongen niet naar om daarover bij mijn ouders te klagen.’

De meisjes dromen van de komkommers en aubergines die de geestelijke autoriteiten om morele redenen verboden hebben. Het verbod brengt de jonge hoofdpersoon, die zijn vaders groentewinkel met een kleine voorraad verboden vruchten heeft georven, tot een lucratief en lustopwekkend zaakje (‘Hoe kon ik anders de aanblik van dat komkommergroen tussen de beschaduwde en bestruweelde blankheid van haar dijen gedogen?’). Er volgt straf, maar geen berouw, en al helemaal geen schaamte, zoals dat ook de andere verhalen met een jongere hoofdpersoon kenmerkt: de pogingen iets te berijden, een meisje, een zusje, een geit desnoods, zijn een rode draad in deze fantastische geschiedenissen, waarin een vriendje in en uit een olijfboom verandert, een imam gearresteerd wordt voor de diefstal van twee lagere-schooltassen en waarin een broer uit de oorlog terugkomt, athans, alleen zijn voeten. Euforie neemt bezit van het dorp: ‘Als de Sleep van een Bruid volgden wij Kinderen de Vrouwenmenigte, die door mijn Moeder met Abdullah in haar Handen werd geleid richting Moskee: ik kan de bedwelmende grootsheid van dat moment niet beter uitdrukken dan met een Teutoons gebruik van hoofdletters.’

Maar al snel volgt de jaloezie, en voeten verdwijnen makkelijker dan hele broers. Het zijn deze en grotere zonden, van het begluren van bukkende zussen en bestofilie, tot drankgebruik en vrije liefde, die het dorp in een volgend verhaal tot over de rand van de afgrond brengen. Hier wordt geen overdreven moraal van schuld en boete gepredikt – daar zijn de hoofdpersonen ongevoelig voor -, maar beschreven hoe verderf zich uitbreidt, ten koste van oude mannetjeslevens en de maagdelijkheid. Ironie overheerst, iets wat in mindere mate aanwezig is in de resterende verhalen, over de emigrant, in een bootje de zee overstekend, in Amsterdam de liefde zoekend en naar huis verlangend (een illusie, zoals Bouazza iets te nadrukkelijk illustreert met een lege eerste huwelijksnacht), in Amsterdam de liefde vindend. Ook dat is niet per se vrolijk, maar wel aanleiding tot een onnederlandse beschrijving.

Het Weer Magazine

‘Donkerbakstenig, vuil Amsterdam zwalpt en zwalkt met mijn jonge weerspiegeling in troebel slootwater, onder johannesbroodbomen, die in omgekeerde waterweerkaatsingen de vormen aannemen van hoge, puntige grachtenpanden en waarin levensruïnes ronddobberen – plastic zakken, fietskarkassen – en waar het zonlicht de zieltogende najaden onder het rimpelend oppervlak niet bereikt.’

Poëtisch dus, een kwalificatie die even leeg is als spanning of tragisch, maar als Bouazza weelderig schrijft, als in een uitspatting als deze Amsterdamse, of als een ‘gerezen lendentrofee’ opduikt, of ‘beschaduwde en bestruweelde blankheid’, dan krijgt dat betekenis in contrast. Zo’n poëtisch moment benadrukt in het eerste citaat, na de in neutrale stijl beschreven situatie, de puberale zwijgzaamheid van de hoofpersoon, in het tweede is ‘komkommergroen’ bijna Nederlands suf. Bouazza zet zijn taal in voor ironie, net als hij de clichématige oosterse sferen op een geestige afstand zet door de machtige kalieven en mooie prinsessen te laten vervuilen en verkleinen tot rondrennende geile dorpsbewonertjes.

Je zou De voeten van Abdullah daarmee een ironisch commentaar op al te uitgesproken oosterse vertelkunst kunnen noemen, vermaak. Maar er is ook geweld en, in de Amsterdamse en migratieverhalen, verveling, heimwee, leegheid, angst, een serieuze toon. Hoewel deze twee stemmen in één borst en boek diametraal tegenover elkaar lijken te staan, zeggen ze een en hetzelfde: thuisland en nieuw land zijn tegelijk prachtig en vuil, allebei maken ze hun dromen niet waar, een thema dat Bouazza later in bijvoorbeeld Paravion uitwerkt. Voor de eeuwig thuisloze dromers uit zijn boeken is er één houvast, één troost: een taal en een schrijver die blijkbaar alles kan omvatten: ‘oost’ en ‘west’, droom en ontluistering, ironie en ernst.


Laat hier je reactie achter:

Geef een reactie

Het e-mailadres wordt niet gepubliceerd. Vereiste velden zijn gemarkeerd met *

Alleen inhoudelijke reacties die gaan over het besproken boek en/of de recensie worden geplaatst.

Boeken van deze Auteur:

De voeten van Abdullah

Paravion

Auteur:
Hafid Bouazza
Categorie(ën):
Literatuur