"Ik heb altijd gedacht dat het Paradijs een soort bibliotheek zou zijn" - Jorge Luis Borges

De vrouw met het rode haar

Vrijdag, 26 april, 2019

Geschreven door: Orhan Pamuk
Artikel door: Marjon Nooij

De herhaling van de geschiedenis

[Recensie] De jonge Cem woont alleen met zijn moeder. Zijn vader – een apotheker – is een korte periode van het toneel verdwenen, daar hij was opgepakt vanwege zijn politieke ideeën en activiteiten. Later verdwijnt hij weer en komt dan niet meer terug. Het lijkt er dan op dat er een minnares in het spel is. Financieel gezien heeft leergierige Cem geen kans om te studeren. Na een poosje gewerkt te hebben in een boekwinkel, zet hij zijn ambitie om schrijver te worden voorlopig in de ijskast en meldt zich bij puttengraver – baas Mahmut – waar hij in de leer kan, om een spaarpotje te verdienen voor zijn studie.

Mahmut graaft, hakt en schraapt een put die stukje bij beetje dieper wordt en Cem draait aan de windas om het puin af te voeren. In de zinderende hitte zweept Mahmut zijn leerling op en wordt er noeste arbeid verricht. Het doel is, in opdracht van meneer Hayri, water vinden voor het dorp Öngören, in het achterland van het steeds verder uitdijende Istanbul. Baas en leerling moeten goed op elkaar ingespeeld raken, omdat er aan de werkzaamheden behoorlijke risico’s kleven.

Na het avondeten wandelen de twee heren meestal naar Öngören voor sigaretten voor de baas en een glas thee in de ‘Eetstraat’. Hun band is hecht, bijna als vader en zoon. Cem heeft veel respect voor zijn Mahmut die hem na verloop van tijd ook ‘mijn zoon’ gaat noemen. Het dagelijkse bad, waarbij ze elkaar water over het hoofd gieten, verbindt hen uiteindelijk nog meer.
Buiten het werk om vertellen ze elkaar verhalen. Mahmut vertelt verhalen uit de Koran en van profeet Jozef en zijn broers, waarin de broers Jozef in een put duwen. Wanneer de beurt aan Cem is, herinnert hij zich het westerse verhaal over Oedipus* van Sofocles uit een boek dat hij tijdens zijn werk in de boekhandel heeft gelezen.

“‘Dus uiteindelijk gebeurde wat God had gezegd,’ zei mijn baas. ‘Niemand heeft zijn noodlot kunnen ontlopen.’
Het verbaasde me dat de moraal die mijn baas uit het verhaal had gedestilleerd met het noodlot te maken had. Ik wilde het hele onderwerp van noodlot vergeten.
‘Ja, toen Oedipus zichzelf bestrafte kwam er een einde aan de pest en was de stad gered.’
‘Waarom heb jij me dit verhaal nu verteld?’
‘Weet ik niet,’ zei ik. Ik voelde me enigszins schuldig.
‘Ik vind je verhaal maar niks, meneertje,’ zei hij. ‘Uit wat voor boek heb je het?’
‘Een boek over dromen.’
Ik realiseerde me dat mijn baas me nooit meer zou vragen een verhaal te vertellen.”

Wanneer het de beurt van Mahmut is om een verhaal te vertellen komt hij met het Perzische epos van Fidarwsi** over Rostam en Sohrab, een soortgelijk verhaal over het noodlot.
Tijdens een zwerftochtje door het dorp valt Cem’s oog op een roodharige dame.

“[…] voor ze naar binnen ging wierp de Vrouw met het rode haar snel een blik op mij en het oude paard achter me. Ik zag een droeve glimlach om haar mooie ronde lippen spelen, alsof ze iets vreemds aan mij of aan het paard had gezien. Ze was lang. Met haar glimlach kreeg haar gezicht ook iets liefs en teders.”

Hij raakt volledig van haar in de ban, verzint smoesjes om naar Öngören te gaan, staat naar het raam te kijken waarachter ze zou moeten wonen. Hij komt te weten dat ze twee keer zo oud is als hij en op het toneel staat van het rondtrekkende Theater van de Kwalijke Verhalen met een Moraal. Zijn droom wordt waarheid op het moment dat hij één keer het bed met haar kan delen. Op een dag echter is het theatergezelschap verdwenen en een ongeluk van zijn baas doet hem besluiten zijn biezen te pakken.

We volgen Cem in het tweede deel als man van midden veertig, succesvol aannemer en gelukkig getrouwd met Ayşe. Hun huwelijk blijft helaas kinderloos, maar is heel hecht en ze verdiepen zich samen in de epen van Sofolces en Fidarwsi, die als twee rode draden door het boek blijven slingeren. Hun bedrijf dopen ze Sohrab, als ware het de zoon die ze niet konden krijgen. Doordat Istanbul zo aan het uitbreiden is naar het achterland, komt hij ook weer op het terrein waar hij zo’n dertig jaar geleden de put achter zich heeft gelaten.

“Terwijl ik met vochtige ogen uit het treinraampje keek, kon ik onze vlakte daarboven en de put maar net onderscheiden, maar wat ik zag, de begraafplaats langs de weg naar het stadje, de cipressen, het was allemaal veranderd in een beeld waarvan ik op dat moment al besefte dat ik het nooit zou vergeten: de vlakte waar mijn baas en ik een put hadden gegraven leek op het punt te staan in de donkere lucht op te lossen. Ergens in de verte sloeg de bliksem in. Omdat de trein de bocht al had gemaakt voordat we het geknetter hoorden, was onze vlakte, alles ineens uit het zicht verdwenen. Een gevoel van vrijheid trok door mijn binnenste.”

Op zeker moment ontvangt Cem een brief van een jonge man die beweert een familielid te zijn. Zijn nieuwsgierigheid wint het van zijn ongeloof en een ontmoeting volgt. Een ontmoeting die niet zonder gevolgen blijft. Het laatste en kortste deel is de monoloog van de Vrouw met het rode haar, waarin zal blijken dat de auteur een vernuftig spelletje heeft gespeeld met de lezer.

Thema’s

De thema’s ‘vader en zoon’ en de vertellingen van Sofocles en Fidarwsi zijn fenomenaal uitgewerkt en keren met grote regelmaat terug. De personages zijn na verloop van tijd bijna onlosmakelijk met elkaar verbonden. Andere thema’s zijn de tegenstellingen tussen het oosten en het westen, en die tussen de traditionele en moderne mores, maar er zit vanzelfsprekend ook een verschil in de ‘moraal’ – als ik dit zo mag duiden – van de twee epen die hier een grote rol spelen. Het zou kunnen lijken of er nét iets teveel toevalligheden zijn, maar het is nergens krampachtig of gezocht en overduidelijk de bedoeling van de auteur, om de boodschap van de beide vertellingen tot uiting te brengen.Op een zeer pakkende wijze worden de personages beschreven en de karakters zijn goed uitgewerkt. Het gehele verhaal is geschreven in de ik-vorm, heel helder van toon en is op meerdere niveaus te lezen, maar wie de bijzondere gelaagdheid herkent kan nog meer uit het boek halen. Dit is weer een boek dat er toe doet. Nobelprijswinnaar Orhan Pamuk heeft met De vrouw met het rode haar weer de kwaliteit geleverd die we van hem gewend zijn.

Oedipus, Rostam en Sohrab

* Oedipus (496 v Chr. – 406 v Chr.). Oedipus groeit op bij een kinderloos koningspaar, nadat hij te vondeling is gelegd door zijn vader. Van het Orakel hoort hij dat hij zijn vader zal vermoorden en met zijn moeder zal trouwen. Hij vlucht om dit onheil te ontlopen, maar komt zijn vader tegen en doodt hem in een gevecht. Hij lost een raadsel op van de sfinx en wordt tot koning gekroond, in de plaats van de vermoorde koning, en krijgt koningin Jocaste – zijn biologische moeder – tot vrouw.

**Fidarwsi schreef het Perzische epos over Rostam en Sohrab in de tiende eeuw na Christus. Sohrab kent vader niet, is geboren uit een ‘one-night-stand’. Rostam geeft zijn minnares een edelsteen die ze aan de pols van het kind moet binden wanneer het een zoon is. Beide heren komen onherkenbaar gekleed tegenover elkaar te staan in een gevecht. Rostam verwondt hierbij Sohrab dodelijk. Op het randje van de dood zegt hij dat zijn vader zijn dood ooit zal wreken en laat Rostam de edelsteen aan zijn pols zien.

Over de auteur

Orhan Pamuk (1952) debuteerde in 1982 met de roman De heer Cevdet en zonen. Romans als Het zwarte boek (1990), Ik heet Karmozijn (1998) en Sneeuw (2002) brachten hem wereldfaam. De Nobelprijs voor Literatuur ontving hij in 2006. Zijn geboorteplaats Istanbul, grensstad tussen Oost en West, vormt dikwijls het decor van zijn verhalen. Pamuk woont op Büyükada, een van de negen Prinseneilanden in de zee van Marmara. [Bron; NRC]

Voor het eerst verschenen op metdeneusindeboeken

Boeken van deze Auteur:

Het museum van de onschuld

De nachten van de pest

Dat vreemde in mijn hoofd

De vrouw met het rode haar

De vrouw met het rode haar

Het huis van de stilte