"Ik heb altijd gedacht dat het Paradijs een soort bibliotheek zou zijn" - Jorge Luis Borges

De Welwillenden

Vrijdag, 14 september, 2018

Geschreven door: Jonathan Littell
Artikel door: Ger Leppers

Jonathan Littell maakt de lezer medeplichtig

Toen De Welwillenden in Frankrijk verscheen, werd deze kolossale roman – die het woord geeft aan een overtuigde nazi – bejubeld én verguisd. Ger Leppers weerspreekt de critici.

[Recensie] Het is misschien wat voor de hand liggend en zelfs flauw om van een oorlogsroman te zeggen dat die is ingeslagen als een bom, maar in het geval van het boek waarmee de bijna veertigjarige Jonathan Littell zijn intrede deed in de Franse letteren, is het moeilijk een passender beeld te vinden.

De Welwillenden, een goede duizend pagina’s dik, verscheen in de late zomer van 2006, en werd juichend ontvangen. Datzelfde jaar nog werd het boek bekroond met twee van de belangrijkste Franse literaire prijzen: de Prix Goncourt en de Grand Prix du roman de l’Académie Française. Er werd ruim een miljoen exemplaren van verkocht, en de vertaalrechten vonden alom gretig aftrek. Maar, hoe overrompelend goed De Welwillenden ook is, geheel unaniem was de lof niet.

Dat is te wijten aan het onderwerp. Honderden bladzijden lang wordt de lezer in vertrouwen genomen door de verteller, dr. Max Aue, een voormalige SS-officier, die zonder veel consideratie met de lezer in detail verhaalt over zijn gruwelijke belevenissen aan het Oostfront, over zijn deelname aan de slachting van de Joden bij Babi Jar, aan de gevechten in de door Russische troepen omsingelde Kessel bij Stalingrad, zijn belevenissen in de Berlijnse oorlogsadministratie, waar hij onder meer Adolf Eichmann van nabij meemaakte en opklom tot vertrouweling van Heinrich Himmler, over inspectiebezoeken aan het kamp te Auschwitz, en tenslotte over de finale, gruwelijke ineenstorting van het Derde Rijk.

Boekenkrant

Dat de lezer door uitgerekend dit personage aan het begin van het boek wordt aangesproken met het woord ’mensenbroeders’, en daarmee tot zijn gelijke en tot op zekere hoogte zelfs bondgenoot wordt verklaard, maakt dat je je als lezer vanaf het begin van het boek in een ongemakkelijke positie ten opzichte van deze verteller gemanoeuvreerd ziet.

Natuurlijk, er zijn legio boeken gevuld met de belevenissen van SS’ers. Bij ons baarde in de jaren zestig de onthullende documentaire de ss’ers van Armando en Sleutelaar veel opzien. Een achttal voormalige leden vertelden in dat boek over hun belevenissen bij de SS, en – interessanter – over hun beweegredenen om zich bij die beweging aan te sluiten. Het boek werd hier en daar uiterst zuinig onthaald, maar uiteindelijk toch erkend als een belangrijk document. Met een roman ligt dat in zekere zin anders: een roman is uiteindelijk toch een verzonnen verhaal, en daarmee in zeker opzicht frivoler van karakter dan pure geschiedschrijving.

Onder meer voor Claude Lanzmann, maker van de beroemde holocaust-documentaire ’Shoah’ uit 1985, was dat een van de redenen om het boek af te wijzen. Ook enkele universitaire historici, onder wie Christian Ingrao en Edouard Husson, meenden dat Littell zich in zijn boek te ver van de historische werkelijkheid had verwijderd, en oordeelden dat hij op ongepaste wijze het woord had gegeven aan een soort nazi-dandy die ’in het echt’ nooit zou hebben kunnen bestaan.

Maar daarmee gaan deze historici toch voorbij aan het bijzondere dat literatuur aan de geschiedenis kan toevoegen. En dat is, in dit geval, heel veel. Een schrijver moet niet antwoorden, maar vragen stellen. En niet streven naar een objectief beeld, voor zover dat al bestaat en te verwezenlijken is, maar interpreteren, belichten vanuit een bepaald perspectief, mogelijkheden laten zien.

Overigens heeft Littell zijn huiswerk wel degelijk grondig gedaan: vijf jaar lang heeft hij honderden boeken en documenten doorgeploegd. Zijn bevindingen zijn naadloos in het verhaal verwerkt, en het is vaak moeilijk te zeggen waar de geschiedenis overgaat in de roman.

Tegelijkertijd heeft Littell het waagstuk volbracht om zijn vaak gruwelijke verhaal vol te stoppen met tientallen grapjes. Soms ietwat erudiete, zoals wanneer er uit Berlijn partituren van Rameau en Couperin naar het front worden gestuurd door een zekere dr. Lulley (een naam die wel erg veel gelijkenis vertoont met die van hun voornaamste rivaal aan het hof van de Zonnekoning, Lully).

Op andere momenten zijn de verwijzingen ontleend aan de volkscultuur, en op het banale af. Wanneer de moeder en stiefvader van Aue vermoord zijn, krijgt de hoofdpersoon te pas en te onpas bezoek van twee detectives die sprekend lijken op het illustere duo Jansen en Janssen uit Kuifje. En een van de meest sinistere figuren uit het hele boek, de invalide dr. Mandelbrod, is onmiskenbaar geïspireerd op Mother, het hoofd van de Britse geheime dienst uit de in Frankrijk nog steeds mateloos populaire televisieserie De Wrekers. Wie dat gezocht lijkt, verwijs ik graag naar de in 2007 verschenen studie van Marc Lemonnier, Les Bienveillantes décryptées, een meeslepend overzicht van de bronnen waaruit Littell voor zijn roman putte.

Maken die luchthartige verwijzingen De Welwillenden tot een ongepast frivool boek? Ik ben zo vrij te denken van niet. Ze geven enige lucht in het verhaal, een moment van verlichting waar de lezer, geconfronteerd met Littells grandioze, kraakheldere beschrijvingen van de ergste gruwelen, bij tijd en wijle dringend om verlegen zit.

Want het moet gezegd: Jonathan Littell is een begenadigd schrijver, en alle belevenissen van Max Aue lees je ademloos uit. Littell slaagt erin – en dat is ongetwijfeld voor sommigen het provocerende en verontrustende aan dit boek – je geheel mee te laten leven met iemand die niet bij voorbaat op je sympathie zou mogen rekenen: een overtuigde nazi, getekend door een incestueuze relatie met zijn tweelingzus Una, bij wie hij een tweeling verwekt, later homoseksueel geworden uit dépit, massamoordenaar van Joden en partizanen, de moordenaar van zijn eigen ouders, volstrekt egocentrisch, die op de laatste pagina van het boek ook nog eens de enige gruweldaad begaat waarvan je nog verwachtte dat hij er niet toe in staat was.

Maar Littell maakt ook duidelijk dat het hem, nog voorbij de gruwelen van het nazibewind, om universelere aspecten van het kwaad te doen is. De losse verwijzingen die ik boven noemde, wijzen al op een zekere onthechtheid ten opzichte van de stof, maar vooral is er de titel: De Welwillenden, een verwijzing naar de schikgodinnen die, in het antieke Griekenland, een belangrijke rol spelen bij de ondergang van het huis van Thebe, en de door Orestes begane moord op zijn moeder.

Littells onderwerp is weliswaar de naziterreur, maar meer nog gaat het hem om de hel die, zoals Max Aue ons doet begrijpen, in ieder van ons huist, en ook om zijn aandrang die eigen, particuliere hel draaglijker te maken door anderen ermee te besmetten, om de ander door bezoedeling tot medeplichtige te maken.

Jonathan Littell is er, mede daardoor, in geslaagd in zijn romandebuut iets te doen waar geen schilder toe in staat is: zijn tableau van het naziregime is tegelijkertijd inktzwart en voorzien van vele tinten grijs.

Eerder verschenen in Trouw

 

Boeken van deze Auteur:

Een oude geschiedenis

De Welwillenden