"Ik heb altijd gedacht dat het Paradijs een soort bibliotheek zou zijn" - Jorge Luis Borges

De zinnen van het leven

Zondag, 8 oktober, 2017

Geschreven door: Marc Van den Bossche
Artikel door: Roeland Dobbelaer

De oerkracht van het aardse

[Voorpublicatie] De Vlaamse filosoof Marc Van den Bossche is hoogleraar cultuurfilosofie aan de Vrije Universiteit Brussel, waar hij begin jaren tachtig ook onder andere filosofie studeerde. Voordat hij startte met zijn academische carriere werkte hij als journalist. Van den Bossche is een fanatiek hardloper en wielrenner. In zijn boeken doet hij verslag van zijn persoonlijke leven, van de dingen die hem boeien en overkomen, uiteraard doorspekt met filosofische analyses. Zo schreef hij een aantal sportboeken, maar het meest persoonlijk boek ontstond na de ziekte en het overlijden van zijn vrouw Hilde: Leven na de dood. Dagboek van een rouwproces (2014).

Dit voorjaar verscheen er nieuw boek van zijn hand, De zinnen van het leven, of de kunst van het verstaan. Het boek gaat over de positieve (oer)kracht van seksualiteit. “Eros betekent verlangen en begeerte. Mensen verlangen naar een zin- en betekenisvol leven. Lange tijd werd die zoektocht ingevuld via een omweg naar hogere, vaak goddelijke sferen. Maar welke antwoorden zouden we bekomen als we het bij een louter aardse invulling daarvan houden en lichamelijkheid en emotie centraal stellen?” Deze vragen probeert Marc Van den Bossche in De zinnen van het leven te beantwoorden.

Op 19 oktober houdt Van den Bossche een lezing over zijn boek in Boekhandel Limerick te Gent (Koningin Elisabethlaan 142, aanvang 20.00 uur, de entree is gratis).

De Leesclub van Alles publiceert de eerste twee hoofdstukken van De Zinnen van het leven. 

Bergen

De eros van het leven

De mens is een erotisch wezen. Eros betekent verlangen, begeerte. Ik ga uit van de veronderstelling dat mensen in hun leven verlangen naar zin en betekenis en vanuit het nastreven en mogelijk vervullen daarvan, vorm en richting geven aan dat leven. Voor zover dit al een stelling kan heten, zou ik ze niet kunnen bewijzen. Maar denk misschien aan de omkering ervan: hoe ziet iemands leven eruit als het betekenisloos en zinloos blijkt? Hoe geeft zij of hij dan vorm aan het eigen leven en aan het samenleven met anderen? Of hoe krijgt dat leven vorm?

Mij lijkt het idee verdedigbaar dat onze existentie een erotische onderstroom heeft, een verlangen naar zin en betekenis dat ons draagt en drijft. Vanuit die onderliggende drive krijgt ons leven contouren in een actief zoeken en vragen, maar ook vanuit een openstaan voor het ontvangen van betekenis en zin. Ik ga uit van dit perspectief omdat filosofie voor mij in de eerste plaats – en misschien nu meer dan ooit tevoren – over deze vraag naar zin- en betekenisgeving gaat.

Lange tijd, en tot nu toe, liet die vraag zich enkel stellen in combinatie met een naar hogere sferen gerichte blik. Dat is een top down benadering – zin wordt ons van bovenaf gegeven – die zowel filosofie, religie als ideologieën allerhande heeft gekenmerkt en dat nog altijd in aanzienlijke mate doet. Dat kon of kan het woord Gods zijn, een ideologisch niet in twijfel te trekken gedachtengoed, maar evengoed een antropocentrisch idee van de mens als onwrikbaar en universeel gegeven, centrum en fundament van een wereldbeeld.

Dit soort denken noem ik verticaal. En het krijgt doorgaans gestalte in de vorm van dualismen, tweedelingen. Hoofdrolspelers: rede versus emotie, geest versus lichaam, cultuur versus natuur, man versus vrouw… We kennen die koppels. Ze zouden strikt van elkaar gescheiden zijn en het ene mochten/moesten (mogen/moeten) we altijd iets hoger inschatten dan het andere. Wat meer is: het tweede lid van de koppels in kwestie diende zich te plooien naar het model van het eerste. Deze traditie van denken is hiërarchisch van aard en draagt een idee van afstandelijkheid in zich, de afstandelijkheid die nodig is om het onderliggende deel van het koppel te kunnen beheersen, berekenen en modelleren.

De ‘waarheid’ van bovenaf dreigt dan altijd een element van geweld in zich te dragen. Dat geweld is inherent aan de onderlinge relatie binnen hogergenoemde begripskoppels. Het is zeker geen toeval dat thema’s als lichamelijkheid en emotie de voorbije decennia opnieuw door feministische auteurs op de filosofische agenda is gezet.

Mijn voorstel is nu om wereld en leven vanuit een heel ander standpunt te gaan bekijken. We denken dan bottom up. Ons denken en hoe we zin en betekenis geven aan onze existentie, aan ons samenleven en aan de omgeving waarin we leven, begint niet bij een van bovenaf heersende geest of rede, maar bij onze lichamelijkheid, bij onze emoties en bij de spreekwoordelijke modder waarin we staan, de hobbels waarover we lopen, de wind die ons wegblaast, de liefde die ons doet zweven, de wolkjes waarop we drijven.

We vragen naar zin en betekenis vanuit een zeer concreet in de wereld zijn, niet vanuit een of ander verheven standpunt. Mijn indruk is dat westerse filosofieën wereldvreemdheid en wereldvervreemding hebben gepromoot door ons denken – de rede – op een manier gestalte te geven die de hele wereld, de eigen lichamelijkheid, de eigen emoties buitenspel leek te zetten. Filosofen hielden zich niet bezig met modder, hobbels en lichaamssappen, maar met zuivere, welhaast etherische toestanden. Ze keken omhoog en zagen niet de eigen slepende, hollende of struikelende voeten en al evenmin het lijdende of van genot doordrongen lichaam, het lichaam dat geaffecteerd wordt door een omgeving die meteen dat denken een bepaalde kleur geeft. Het is daar, bij dat eerste contact met een omgeving, met een situatie, met een sfeer, dat ervaren en geven van zin en betekenis een aanvang kennen en dat we tot een verstaan komen van mens en wereld.

De traditie van ons denken heeft altijd een beeld van de rede geschetst dat de scheiding van lichaam en geest, en rede en emotie in stand wou houden. Lichamelijkheid en emotie werden genegeerd omdat de rede werd gedacht als abstract en transcendent en daarom als niet gebonden aan de lijfelijke dimensie
van hoe wij onszelf en de wereld verstaan en er betekenis aan geven. Ik hoop te kunnen tonen dat abstracte vormen van redeneren en de rede zondermeer enkel kunnen gezien worden als het topje van de ijsberg en dat ons verstaan en betekenisgeven beginnen bij de bodem, dat wil zeggen bij het lichaam als onze primaire toegang tot de wereld.

Voor mezelf is dit boek een soort status questionis: waar ben ik nu aanbeland in de filosofie, maar ook: hoe kan ik dit delen met een publiek dat niet noodzakelijk een boodschap heeft aan academische bekommernissen? Ik denk aan een publiek dat met een esthetisch getinte blik in de wereld staat en zichzelf wil proberen denken vanuit het onmiddellijke contact met die wereld, hoe we erdoor
gepakt worden, hoe we daar dan zelf iets mee aanvangen dat we betekenisvol noemen. Ik wil vertellen. Bijvoorbeeld schrijf ik hier over Martin Heidegger of Hans-Georg Gadamer of John Dewey zoals ik over hen zou praten tijdens een enthousiasmerende en inspirerend bedoelde babbel. Waarmee ik ook bedoel dat ondanks alle schijnbare moeilijkdoenerij die filosofen ons toch veel te zeggen hebben. Over zin en betekenis. Over de drive waarmee we leven. Over onze eros.

Ik heb geen makkelijk boek willen schrijven. Ik heb geen boek op het oog gehad dat voor slechts weinigen toegankelijk zou zijn. Aan de cultuur van de snelle hap heeft de filosofie voor mijn part geen boodschap. Nagaan hoe we onszelf, de wereld, ons zijn verstaan en hoe we tot zin en betekenis komen, verdient aandacht. Het vraagt zin voor de complexiteit van onze ervaringen. Mijn wens is dat u mee vragen stelt. En tot eigen antwoorden komt.

Boeken van deze Auteur: